Maria Onbevlekte Ontvangenis

Tijdens de begrotingsbehandeling van Waterstaat, Handel en Nijverheid op 22 december 1898 wees mr. dr. W.H. Nolens, leraar te Rolduc en lid van de Tweede Kamer als afgevaardigde voor het district Venlo, op de onvoldoende ontginning van de aanwezige steenkool in ons gebied.
Bekend gebleven is zijn aanhef: "Een land dat zijn natuurlijke rijkdommen niet weet te gebruiken, bewijst dat het deze niet waard is".
Een ingestelde commissie voor de mijnen bracht in 1900 een rapport uit voor staatsexploitatie. Minister Lely diende in januari 1901 bij de Tweede Kamer een daartoe strekkend wetsontwerp in. Op 24 juni 1901 werd tiet ontwerp tot wet verheven. 

Bij Koninklijk Besluit van 8 januari 1903 wees men het voormalige mijnveld "Ernst" ter grootte van 575 ha aan tot eerste staatsmijn. Deze mijn werd voorlopig aangeduid als "Staatsmijn B". Pas in december 1905 kreeg de mijn de naam "Mijn Wilhelmina" , die in januari 1907 gewijzigd werd in "Staatsmijn Wilhelmina" .
In 1903 werd reeds begonnen met het afdiepen van de schachten. Omdat een spoorwegverbinding ontbrak, moest het vervoer van alle benodigde materialen per kar geschieden, het meest vanaf het station Schaesberg. Deze situatie duurde tot oktober 1906.
Eveneens in 1906 werden de eerste kolen gedolven. Op 1 januari 1909 werd de mijn officieel in bedrijf genomen.

De productie van de Staatsmijn Wilhelmina, ruim 1.000.000 ton per jaar, bestond uitsluitend uit magerkool. Deze kolen werden in de wasserij verwerkt tot verschillende soorten huisbrand- en industrienootjes en tot fijnkool. De gasarme kool was zeer geschikt voor huishoudelijk gebruik. In de briketfabriek werd de magerkool verwerkt tot eierbriketten (eierkolen) en in combinatie met vetfijnkool van de Staatsmijn Hendrik tot industriebriketten. De briketfabriek had een capaciteit van 1500 ton per dag.
Uit de afvalstenen uit de wasserij en uit het bovengronds bedrijf is de voor de Wilhelmina zo karakteristieke steenberg ontstaan. Waar mogelijk werd deze beplant met bomen en struiken. Ten behoeve van de Ondergrondse Vak-School werd door de leerlingen zelf een zwembad aangelegd.
Staatsmijn Wilhelmina bezat eveneens een elektrische centrale. Deze centrale geldt als bakermat van de stroomvoorziening in Limburg.

In 1905, er waren op dat moment reeds enkele honderden personeelsleden in dienst van de mijn, werden langs de Spekholzerheideweg, nu Heistraat, 6 beambten- en 12 arbeiderswoningen gebouwd.
In 1909 was het personeelsbestand reeds gestegen tot 1000 man, in ] 918 bedroeg dit meer dan 3000 man. In deze periode werd er een groot aantal woningen gerealiseerd langs de Rukkerweg, de Parallel straat, de Winselerstraat, de Tuinstraat en de Spekho1zerheideweg.

Aan 't einde van de eerste wereldoorlog werden de woningen ten westen van de Spekholzerheideweg in gebruik genomen. Men noemde dit complex "Vredeshof". In 1919 verrezen woningen aan de Vloedgraafstraat, Staatsmijnstraat en Tunnelweg.

Bij zo'n groot aantal woningen en bewoners ontstond al snel de behoefte aan een kerk en school. Voor onderwijs en kerkbezoek waren de bewoners eerst aangewezen op Schaesberg, later op Spekholzerheide en Heerlerbaan.

In 1917 werd er een commissie gevormd, met het doel te komen tot de oprichting van een parochie en de bouw van een kerk.

De commissie bestond uit de heren: G. de la Bij (bureauchef), L. Fox (elektrotechnisch-opzichter), 1. Hamerlinck (portier), St. van Schaik (werktuigkundig ingenieur), H. Viehoff (mijnwerker), N.A. Wetzels (mijnbouwkundig hoofdopzichter).

Na overleg met de katholieke bewoners van de reeds bestaande wijk, voerde deze commissie besprekingen met pastoor H. Erens van Heerlerbaan.

Bij gelegenheid van een bezoek van bisschop Mgr. Schrijnen aan Heerlen werden de problemen van katholiek Terwinselen aan de orde gesteld.
De bisschop onderkende de problematiek, maar had zijn bedenkingen betreffende de invulling hiervan, zowel op personeel- als financieel gebied.
Zijn gedachten gingen meer uit naar een parochie bestaande uit de gehuchten, Terwinselen, Onderspekholz en Kaalheide.
De commissie bleef echter niet bij de pakken neer zitten en al spoedig ontstond er het plan tot het bouwen van een noodkerk.
De bouwgrond werd vrijwillig afgestaan door de heer P. de Bije van Schaesberg.
De bouwkosten beraamd op! 10.000., liepen eind 1917 op tot! 13.000.

Begin januari 1918 werd door aannemer F. Weijers een begin gemaakt met de bouw van de noodkerk aan de Heistraat.

De bouw vorderde zo voorspoedig dat de inzegening al plaats vond op 26 maart van dat jaar. De inzegening geschiedde door pastoor H. Erens, geassisteerd door pastoor]. Schatten van Schaesberg en pastoor J. Jongen van Spekholzerheide.
Het feest van de inzegening van de noodkerk werd opgeluisterd door het muziekkorps van de mijn Wilhelmina en het inmiddels opgerichte kerkelijk zangkoor St.Barbara, onder leiding van de heer F. Mohr.
Pater, Antonius Bernaerts, Franciscaan, werd aangewezen om het kerkje te bedienen.
Op paaszondag 31 maart 1918 werd de eerste H. Mis opgedragen in de noodkerk. Dit tot grote vreugde van de katholieke inwoners van Terwinselen.
Dat ook de bisschop ingenomen was met het noodkerk je bleek uit zijn bezoek op Hemelvaartsdag 1918, aan deze nieuwe kerk, in gezelschap van vele geestelijken uit de omgeving.
 

Bij zijn vertrek bij de mijn, op I juli 1918, deelde ir. St. van Schaik mee dat een spoedige benoeming van een rector voor Terwinselen verwacht kon worden.
 

Op een dag in september 1918 kwam "Sjang", de portier van Rolduc, naar Nieuwenhagen bij de toenmalige kapelaan Spierts met de boodschap dat monseigneur Schrijnen hem op Rolduc verwachtte. .
 
Niemand zal het verwonderen dat kapelaan Spierts, alvorens hij zich op weg begaf, eerst even zijn geweten onderzocht of hij niets op zijn kerfstok had.
Vrij gerust betrad hij de vertrouwde vestibule en ging eerst zijn vriend, provisor Rutten, opzoeken om daar zijn licht op te steken aangaande het motief van deze ongewone audiëntie. Dit bleek niet geheel vruchteloos, al gaf het geen echte duidelijkheid omtrent de oproep.
 
Bij de bisschop aangekomen, vernam kapelaan Spierts dat deze 'n opdracht voor hem had. Hij wilde hem tot rector benoemen.
"En raad nu eens in welke plaats"?
Ingaande op de suggestie van de provisor zei de kapelaan: " Misschien Haanrade?"
Waarop monseigneur Schrijnen antwoordde: "Nee, Terwinselen".
 
Kapelaan Spierts had hiertegen nogal wat bezwaren. Hij dacht dat hij hiervoor te jong en te onervaren was. Bovendien woonden in dat gebied zijn naaste verwanten.
Deze bezwaren werden door de bisschop weerlegd. Met zijn zegen en goede wensen nam de bisschop afscheid van de meer onthutste dan gelukkige kapelaan, die nu wist welke zware taak hem wachtte in Terwinselen.
Enkele dagen later bereikte hem de navolgende, eigenhandig geschreven, brief van de bisschop:
 

Roermond 18 September 1918
 
Weleerwaarde kapelaan,
 

Zoals ik met u heb afgesproken benoem ik u thans tot rector in Terwinselen met de opdracht 'n nieuwe parochie uit de gehuchten Terwinselen, Kaalheide en Onderspekholz te vormen.
Ik bid God dat Hij uwen arbeid aldaar rijkelijk moge zegenen.
 

met hoogachting,
 
L.J.A.H. Schrijnen.

 
De tijding van de benoeming was spoedig doorgedrongen tot Terwinselen. De volgende zondag verscheen reeds een deputatie van het rectoraat op de kapelanie te Nieuwenhagen.
Op 15 oktober 1918 verhuisde de nieuwe rector al naar Terwinselen, Spekholzerheideweg (Heistraat) no. 6.

De daaropvolgende zondag vond er een informele installatie plaats, waarbij pastoor Erens en pater Antonius als getuigen fungeerden.
Het St. Barbara comité, de misdienaars en het kerkelijk zangkoor deden hun uiterste best om aan deze heuglijke gebeurtenis luister bij te zetten.

Noodkerk
Een negenjarig nichtje, tevens petekind van de rector, bood met een toepasselijk versje en een mooi boeket bloemen, een rijksdaalder uit haar spaarpot aan als eerste gift voor de nieuwe kerk.
Op 11 november van dit jaar werd er wapenstilstand gesloten tussen de strijdende partijen van de Eerste Wereldoorlog.
Op 8 november 1918 toog de nieuwe rector met een grote kaart, hem bezorgd door dhr. Duijkers, directeur van de technische dienst van de Gemeente Kerkrade, naar het bisschoppelijk paleis, waar in een onderhoud van twee uur de verdere ontwikkelingen van het nieuwe rectoraat werden besproken.
De buurtschap Kaalheide werd niet in het plan opgenomen. Hier zou later een eigen rectoraat gesticht worden. Als patrones voor het rectoraat stelde de bisschop, de Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd Maria voor. Dit voorstel werd aanvaard
Bijna een jaar later, op 8 november 1919, berichtte de bisschop dat een commissie gevormd moest worden ter oprichting van een parochie.
In deze commissie namen zitting, de heren: G. de la Bije, J. Hamerlinck, J. Keijbet'i, F. Pluijmaekers en A. Wetzels.
De eerste vergadering werd reeds op 28 november belegd.
Half december 1918 schreef monseigneur Schrijnen uitvoerig aan de commissie wat er verder diende te gebeuren.
In overleg met pastoor Erens van Heerlerbaan, pastoor Jongen van Spekholzerheide en pastoor Schatten van Schaesberg werden de parochiegrenzen van de nieuwe parochie vastgelegd.
De oprichting van de parochie en de benoeming tot pastoor, van rector Spierts vond plaats op 2 februari 1919, het feest van Maria Lichtmis
De Kerkraadse Courant versloeg de gebeurtenis als volgt:
"Zondagmiddag had te Terwinselen de plechtige installatie plaats van de Z.E. Heer LH. Spierts als pastoor van de pas opgerichte parochie. De belangstelling was buitengewoon. Van tal van woningen in de nabijheid van de staatsmijn Wilhelmina woeien de nationale kleuren. Om 3 uur werd de nieuwe herder aan de pastorie afgehaald door 'n stoet van familieleden, geestelijken, bruidjes, leden van de sociale verenigingen, 't kerkelijk zangkoor, de burgemeesters van Kerkrade en Schaesberg, de mijningenieur Vierenbos en 'n massa belangstellenden. Een bruidje reciteerde een toepasselijk vers. De installatie geschiedde door deken Schijns van Kerkrade en als getuigen waren aanwezig, pastoor Jongen en pastoor Erens. De stichtingsakte van de parochie alsmede de benoeming van pastoor Spierts werd voorgelezen.
Pastoor Spierts sprak na afloop een treffend woord en deken Schijns wenste de parochianen veel geluk met hun nieuwe herder. Dan klonk de lofzang "Te Deum Laudamus" .
 
Nog voor de officiële oprichting van de parochie was er reeds contact geweest met de rentmeester van graaf de Marchant et d' Ansembourg over de aankoop van de grond. Deze was gelegen ten zuiden van het Winselerpadje en de Terwinselerweg. De Terwinselerweg was de toenmalige verbindingsweg tussen Heerlen en Kerkrade.
 
Het beslissende telegram dat de verkoop van de grond doorgang kon vinden werd op 3 mei 1919 ontvangen. Hierop besloot het kerkbestuur op 4 mei 1919 de grond, groot 15 ha. 42 aren en 90 centiaren, aan te kopen.
 
Op 19 mei 1919 vermeldt het dagboek: "Heden, om kwart voor een passeerde ten pastorale huizen in tegenwoordigheid van de kerkmeesters de la Bije, Hamerlinck, Keijbets en notaris Vogels, de akte van aankoop van 't land". .

 
Het benodigde geld werd geleend bij het ondersteuningsfonds van de Staatsmijnen.

Achteraf bleek dat de koop precies op tijd was gesloten. Pastoor Spierts vernam een dag na aankoop dat de staatsmijn van plan was om nog 'n stuk grond, grenzend aan het toen al bestaande rangeerterrein, te verwerven.
De kerk zou dan onmiddellijk aan het mijnterrein grenzen. Nu bleef dit nog op voldoende afstand. Kort na de aankoop van de grond ontstond voor de jonge parochie een nieuw probleem.
In juni 1919 werden de kinderen van Terwinselen die tot Schaesberg behoorden, van school naar huis gestuurd, omdat er voor hen geen plaats meer was op de school van Spekholzerheide.
 
In nog geen week tijd werd 't laatste huis aan de Spekholzerheideweg omgetoverd tot 'n schooltje. Deze noodtoestand droeg er toe bij dat er nog meer haast geboden was met de bouwplannen van de school.
Architect Groenendaal uit Maastricht maakte een ontwerp voor een dubbele school, dat op 6 september 1919 werd goedgekeurd. .
 
Half september 1919 werd de school al uitgezet. Om te profiteren van het zonlicht werden de klaslokalen aan de zuidkant gesitueerd. Om de bouwkosten te drukken werd een eigen "brikkenbakkerij" opgezet. Deze bevond zich de plaats van de tegenwoordige Dr. Nolenstraat. Dhr. Tummers was de steenbakker.    .
De benodigde leem werd verkregen door de omliggende grond I meter af te graven, (vernomen uit een opgenomen gesprek met den heer Frans Crombach, geboren in 1894 en overleden in het bejaardentehuis" Firenschat" in 1989).

Het grind werd ten zuiden van de Terwinselerhof gewonnen.
Bij het Algemeen Mijnwerkers-Fonds werd een lening afgesloten ter grootte van f 25.500. Uiteindelijk bleek dit enkele tienduizenden guldens te weinig te zijn.

De fundamenten van de school waren vóór de winter gereed. Zo kon er in het voorjaar gestart worden met het metselwerk. Op 15 mei 1920 werd de eerste steen gelegd door deken Schijns van Kerkrade samen met pastoor Spierts en het kerkbestuur. Aanwezig waren ook dr. Verhagen, de heer Bours het pas benoemde hoofd van de school, dr. van Gils inspecteur van het bisdom, architect Groenendaal en uitvoerder L. van der Poel.

Vertaald luidde de oorkonde:
"In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, amen. Heden op zondag Quinquagesima, de XV van de maand mei, het jaar des Heren 1920 werd onder het pontificaat van de heilige vader Benedictus XV, terwijl de doorluchtige Wilhelmina door Gods genade de koningin der Nederlanden was, Laurentius Schrijnen bisschop van Roermond, Hubert Spierts, stichter van parochie, kerk en katholieke scholen, dr. van Gils, inspecteur van bisdom Roermond de eerste steen geplaatst door de zeereerwaarde heer H. Spierts ter ere van de H. Callistus, paus en martelaar".
De oorkonde werd getekend door: voorzitter H. Spierts, G. de la Bije, G. Fox, J. Hamerlinck. J. Kijbets, F. Pluymaekers, inspecteur van Gils, architect Groenendaal, A. Bours en L. v.d. Poel.
De plechtige inzegening van de eerste school vond plaats op 1 september 1920 door deken Schijns van Kerkrade. Dit was tevens zijn laatste officiële daad, daar hij kort daarna met emeritaat ging.
Bij de plechtige opening van de tweede school, op 16 juni 1921, werd er een groot kruisbeeld bij de jongensschool gewijd. Dit kruisbeeld was een geschenk van apotheker Claessens uit Schaesberg.
In een voormalig café naast de noodkerk ging men op 3 november 1921 met een "bewaarschooltje" van start. Een paar maanden later opende men in hetzelfde gebouw een "naaischool". Dit schoolgebouw groeide uit tot "de huishoudschool" van Terwinselen.
In de vergadering van het kerkbestuur op 2 mei 1921, werd besloten met de bouw van de kerk te beginnen. Pastoor Spierts maakte dit 3 dagen later tijdens een Eucharistieviering aan de parochianen bekend.
Op maandag 6 mei werd het eerste bouwmateriaal aangevoerd. De jéugdige H. Keijbets bracht de eerste kar met betongrind. In het totaal bracht hij de eerste dag 11 m
3 naar het bouwterrein. 17 dagen later was dit opgelopen tot 131 m 3 .
De heer W. Vijgen leverde de eerste dag 6 m3 grind. Hij voerde binnen 14 dagen 70 m
3 aan. In totaal werden: 650 m3 grind en zand gratis door vrijwilligers aangevoerd.
Als eerste vrijwilligers voor het graven van de funderingen "met hak en schop" arriveerden de heren W. Goeman en J. Hamerlinck op het bouwterrein.
Onder toezicht van hoofdopzichter Jan Janssen ging men op 18 mei 1921 officieel met deze werkzaamheden van start.
Als regel gold dat niet meer dan drie uur per dag gewerkt werd, maar dan ging het ook "feste dran".
20 mei was een recorddag; 36 personen werkten samen bijna 100 uur.
In goede verstandhouding werkten arbeiders, beambten, mijnwerkers en opzichters met en naast elkaar. Onhandige werkers, die niet gewend waren met houweel en schop te werken, moesten het wel eens ontgelden, maar hierdoor bleef de goede sfeer op het werk bewaard. Uit de bewaard gebleven lijst van vrijwilligers blijkt, dat nagenoeg alle parochianen actief waren bij de . bouw van de kerk. De werkzaamheden aan de funderingen duurden nog de hele maand juni.
 
Nadat al 433 werkuren aan de bouw van de fundamenten waren besteed, stapte de eerste ploeg vaklieden (metselaars en timmerlieden), die aan de school werkzaam waren, in juni over van de school naar de kerk.
De buitenmuren werden tot een hoogte van 1,5 meter gemetseld met "Nievelsteiner zandsteen" afkomstig uit de steengroeve van Herzogenrath.
Het tempo van de bouw was zeer hoog. Mede daardoor kon de "de eerste steenlegging" reeds op zondag 10 juli 1921 plaatsvinden.
 
Voorafgaand aan de eerste steenlegging vond er in de noodkerk een plechtig lof plaats. Dit Lof werd opgedragen door de hoogeerwaarde heer Franck, pastoor-deken van Kerkrade, met assistentie van de paters Wouters en Erens, Redemptoristen.
Het zangkoor onder leiding van dirigent Mohr zong enkele meerstemmige gezangen. Een groot aantal parochianen woonden dit lof bij.

In processie ging men na het lof op weg naar de bouwplaats van de kerk. Onder begeleiding van het muziekkorps van de Staatsmijn Wilhelmina trok deze stoet door Terwinselen. Vertegenwoordigd waren alle godsdienstige- en sociale verenigingen met vaandels en banieren, de schooljeugd met onderwijzend personeel, tal van autoriteiten en parochianen. De nationale driekleur sierde

vele huizen langs de route.
De eerste steen werd in de stoet meegedragen. Het terrein van de kerk was feestelijk versierd met Nederlandse en kerkelijke vaandels.
Honderden belangstellenden volgden de door deken Franck verrichte ceremonie.
Tal van autoriteiten waren aanwezig, zoals: mgr. dr. PoeIs, deken Brewers van Heerlen, de pastoors van Spekholzerheide, Eijgelshoven, Heerlerbaan, Welten, Klimmen en Vaals. Verder de kapelaans Gerards van Kerkrade, FIecken van Gulpen, de staatsmijn-directeur mr. dr. Frowein, de burgemeesters van Kerkrade en Schaesberg en de doktoren Willemse en Retera, alsmede het voltallige kerkbestuur.
Vóór het inmetselen van de oorkonde las pastoor Spierts de tekst en de namen van de ondertekenaars voor. Daarna dankte hij allen voor het meevieren van deze plechtigheid en besloot hij met de woorden: "Groot is het werk, omdat het huis gebouwd wordt voor God".
 

Op 20 september 1921 werd de weleerwaarde heer F. Krijn, tot dan kapelaan in Heerlerheide, tot eerste kapelaan van onze parochie benoemd. Ongeveer een maand later vestigde hij zich in
de kapelanie aan de Singelweg.    .

Door de snelle groei van de bevolking was deze komst van een kapelaan niet overbodig. Uit het doophoek blijkt dat het eerste kind dat door kapelaan Krijn werd gedoopt, al de 77 ste dopeling in 1921 was.
 
Eind februari 1922 werd er een heg in gemaakt met de houw van de pastorie. Gelijktijdig startte de gemeente Kerkrade met de aanleg van de Hubertuslaan. Ook ontving het kerkbestuur rond deze tijd de ontwerptekeningen voor het klooster. Deze werden kort daarna goedgekeurd.

De bouw van de kerk vorderde voorspoedig. Ter verfraaiing werd gebruik gemaakt van zandsteen.
In de voorgevel ontstonden van de hand van de steenhouwers Schiffelers, vader en zoon Jozef, twee symbolen van Maria n.l. de "Porta Regis" en de "Turies Davidica" , de poort van de koning en de toren van David.
Ook de beide zijaltaren, het hoofdaltaar, de biechtstoelen en de communiebanken werden door hen vervaàrdigd. Tijdens de renovatie van 1974 werden de biechtstoelen en communiebanken verwijderd

Intussen ging ook op andere terreinen de groei van de gemeenschap verder. Op 13 april 1922 vergaderden op de pastorie de heren Berger, Boermans, Odekerken en Waltmans, met het doel te komen tot de oprichting van een kerkelijke fanfare. Reeds op 23 april 1922 werden deze plannen gerealiseerd.
 
Aan aannemer Debets werd op 10 mei 1922 de opdracht gegeven voor het bouwen van 8 middenstandswoningen aan de (Oude) Tunnelweg, voor de totale som van 41.000 gulden.
 
Reeds op 14 mei 1922, bij gelegenheid van de inwijding van de kerk van Nieuwenhagen, werd met monseigneur Schrijnen afgesproken dat de inwijding van de kerk van Terwinselen op 15 augustus 1922 zou plaatsvinden.
De beboording van het dak was op dat tijdstip al gerealiseerd tot op de helft van de kruising. De heer Arts uit Vierlingsbeek had boven het priesterkoor en de kinderkapellen reeds de gewelven geslagen.
 

Ook de jongensschool naderde met rasse schreden haar voltooiing. In de voormiddag van 27 mei 1922 werd in de gymzaal van de jongensschool de meiboomviering gehouden.
 

Half juli van dat jaar was het pleisterwerk van de koepels gereed.
Het leggen van de stenen- en houten vloeren, het voegwerk van de buitenkant, het plaatsen van de "glas in lood" ramen, waren werkzaamheden die nog moesten gebeuren, evenals het aanbrengen van het massieve beeld van de Onbevlekt Ontvangene in de voorgevel (vervaardigd door Johan Curtius).
Johan Curtius maakte ook het beeld van "De goede Herder", dat later in de gevel van de pastorie geplaatst werd.
Het wachten op het tabernakel en de kluisdeur voor de sacristie bracht nog behoorlijk wat spanning in de laatste dagen voor de inwijding te weeg, maar alles kwam gelukkig op tijd gereed.
 
In de vroege ochtend van 14 augustus 1922 was men reeds druk in de weer met het plaatsen van vlaggen en erebogen voor de ontvangst van monseigneur Schrijnen.
Met drie rijtuigen, waarin de kerkmeesters, de twee gebroeders Keybets (pastoors) en pastoor Spierts hadden plaatsgenomen, werd de bisschop aan het station van Heerlen afgehaald. Ondanks de regen was er op het Maarplein een grote menigte mensen verzameld. Op een op het plein opgestelde kiosk werd de bisschop door twee jongens een ruiker bloemen aangeboden.
De volgende dag, 15 augustus 1922, werd er door de bisschop om 8 uur een H. Mis opgedragen in de noodkerk. Daarna volgde de wijdingsplechtigheid.
De bisschop werd hierbij geassisteerd door: de pastoor en de kapelaan, de toenmalige directeur A.v.d. Venne, provisor J. Rutten van Rolduc, pastoor J. Nicolaye van Molenberg, pastoor H. Keybets van Klimmen, pastoor F. Keybets van Welten, pater-rector Stanislaus van Kaalheide, pater-rector Lugesius van Bleijerheide en pastoor H. Krentzer van Nieuwenhagen.
Deken A.B Brewers van Heerlen en deken J. Franck waren door ziekte verhinderd.
Deze 15e augustus was een sombere regendag. Het regende tijdens de overbrenging van het Allerheiligste van de noodkerk naar de nieuwe kerk en gedurende de wijdingceremonie, die gedeeltelijk buiten plaats vond. Pas 's avonds, toen de fanfare een serenade bracht aan de hoge gasten op de Winselerhof, werd het droog en brak de zon door.
Na deze feestelijkheden ging men verder met de bouw van kerk, klooster, pastorie en de kapelanie aan de Dr. Nolensstraat.
De pastoor betrok de pastorie op 20 december 1922 en in januari 1923 werd de kerktoren voltooid. Het was 1924 voor alle bouwwerken klaar waren.
Nadat de toren voltooid was, werd de fao Eysbouts uit Asten benaderd voor het leveren van één uurwerk en drie klokken. De grootste klok werd geschonken door de parochianen. Het oude journaal van pastoor Spierts vermeldt dat de bijdragen aan deze klok varieerden van enkele dubbelljes tot duizend gulden.
 
De inscriptie van deze klok van 780 kg. luidde:
"Ad gloriam et laudem Christi salvatoris regis totius generis humani alta sono voce parochianorum fusa largitate".
"Tot eer en lof van Christus, Koning, Verlosser van heel het menselijk geslacht klink ik met luide stem. Gegoten door vrijgevigheid van de parochianen".
 

De tekst op de 2' klok van 470 kg. luidde:    

"In honorem Beatae Mariae Immaculata Concepta ecclesiae patronae me dederunt Petrus Franssen et Maria Petronella Vorage".
"Tot eer van de heilige Maria Onbevlekt Ontvangen patrones van de parochie hebben Petrus Franssen en Maria Petronella Vorage mij geschonken".
 
en tot slot de 3e klok met een gewicht van 275 kg.:
"In honorem sancti Josephi operariorum patroni principis primus hac in vinea Domini operator me fundi fecit".
"Tot eer van de heilige Jozef, eerste patroon van de ambachtslieden, heeft de eerste werker in deze wijngaard van de Heer mij laten gieten".
 
De totale kosten voor de drie klokken bedroegen f 3.350,- .
De klokken werden op Hemelvaartsdag 1926 ingezegend door deken J. Nicolaye van Heerlen.
 

DE INRICHTING EN AANKLEDING VAN DE KERK.
 

De aankleding van de kerk vergde nog veel werk. Er werden drie beelden geplaatst van Johan Curtius, n.l. de H. Aegidius aan de epistelzijde, de H. Antonius aan de evangeliezijde en op 't rechter zijaltaar de H. Jozef.
Op het linker zijaltaar kwam een Mariabeeld uit de ateliers van Jos Thissen en zn. uit Roermond, gedateerd 1919 (vroegere leerling van Petrus Cuypers).
 
Door de parochiaan Edmond Wesseling werden ook verschillende beeldhouwwerken gemaakt. Dit waren: de preekstoel, met hierop een beeltenis van een familie luisterend naar de prediking van Christus, verder een beeld van de H. Augustinus met een kind dat de zee in een klein kuiltje wil scheppen, (het geheim van de H. Drievuldigheid). en een beeld van de profeet Ezechiël.
Voor het hoofdaltaar maakte de heer Wesseling nog twee zijstukken, die naast het tabernakel werden geplaatst. Op het ene zijstuk een voorstelling van de H. Juliana van Luik, die 'n visioen heeft van 'n vlek op de maan. (het ontbreken van een feest ter ere van 't H. Sacrament) Op het andere de overhandiging van 't H. Officie, van 't H. Sacrament door de H. Thomas van Aquino aan Paus Eugenius lIl, de vroegere aartsdiaken van Luik, aan wie de H. Juliana haar visioen openbaarde.
Deze beide zijstukken werden in 1948 bij 't plaatsen van een tryptiek naast het altaar opgehangen en nog later in 1976, bij 't bekleden van de boog rond de absis, verwijderd uit de kerk.

Voor de doopkapel maakte Edmond Wesseling een doopvont, versierd met schaap motieven. Het doopvont kreeg een prachtige uit rood koper gedreven deksel. In dit deksel werd de tekst uit de brief van Paulus aan Titus 3.5 geslagen. Deze luidt: "Saivos Nos Fecit Per Lavacrum Regenerationis Et Renovationis Spiritus
Sancti" . (" Hij heeft ons gered door het bad van de wedergeboorte en vernieuwing van de H.Geest")
De absis en eerste kruisboog werden beschilderd door Joan Collette. Omdat te felle kleuren werden gebruikt, voldeed het resultaat niet aan de verwachtingen. Pastoor Spierts zocht daarom contact met de nog jonge Charles Eijck, geboren en getogen in Meerssen, en destijds verblijvend in Fontonay aux Roses te Parijs.
Uit de briefwisselingen tussen de pastoor en de schilder blijkt dat Charles Eijck de opdracht voor het schilderen van enkele doeken voor de kerk van Terwinselen ontving op 23 december 1928, de jaardag van zijn huwelijk. Ook blijkt uit deze briefwisseling dat hij zeer ingenomen was met deze opdracht.
Daar het nogal een tijdrovend werk was, maakte Eijck slechts voor twee of drie composities een uitvoerig ontwerp. Voor de overige composities volstond hij met schetstekeningen.
 
Het eerste doek dat hij schilderde, beeldde" de geboorte van Christus met de aanbidding van de herders" uit. Hij die zelf geen geluiden kan vernemen schiep hier harmonische klanken in kleur. Het tweede tafereel betrof "de aanbidding van de drie koningen", het derde "de vlucht naar Egypte". Uit het latere leven van Christus schilderde Charles nog de prachtige doeken "de arme Lazarus" en "Laat de kinderen tot Mij komen".
 
Nadat de doeken uit Parijs gearriveerd waren, kwam de kunstenaar persoonlijk naar Terwinselen om te beginnen aan de uitdaging van het beschilderen van priesterkoor en kinderkapellen. René Smeets werd zijn trouwe helper. Hij nam het decoratieve werk voor zijn rekening.
De koepel boven het priesterkoor, uitgevoerd als een boheems-gewelf, werd een bundeling van 12 levensgrote engelen, met een lelie in de handen en de vleugels omhoog gericht.
De engelen droegen lange witte gewaden met lichtrode mantels.
In iedere hoek van het gewelf schilderde Eijck een van de vier evangelisten, elk 31h meter hoog. De gewelven van de beide kinderkapellen werden "los uit de hand" met een ornamentiek beschilderd, bestaande uit krulmotieven in bestorven rood en donkergrijs en bladranken in ge

temperd blauw. en geel.    u

De schilder vervolgde zijn werk met het maken van grote doeken voor de kinderkapellen. In de meisjeskapel, nu dagkapel, schilderde hij "de uitdrijving van de kooplui uit de tempel" en de "boodschap van de engel aan Maria".
In de jongenskapel, nu sacristie, schilderde hij "het bezoek van Maria aan haar nicht Elizabeth" en "de intocht in Jeruzalem" .
Al deze taferelen werden uitgevoerd in zogenaamde "kelmische mineraalverf" . Deze schilderwerken ontstonden tussen 1929- I 930. In diverse krantenknipsels van april en juli 1930 werden lovende woorden over deze werken van Charles Eijck en René Smeets gepubliceerd.
In een brief van 27 juli 1930 schreef de schilder, dat hij bezorgd was over de nog lege muren in' de kapellen. In dezelfde brief gaf hij René Schmeets de vrijheid om volledig naar eigen inzicht de vlakken van de zijaltaren in te vullen.
Op 5 augustus 1930 schreef hij, dat hij spoedig naar Limburg zou komen en een ontwerp-compositie mee zou brengen van "de wonderbare visvangst" bestemd voor het kruisgewelf. Terug in Nederland schilderde hij eerst in de kinderkapellen "de opwekking van de zoon van de weduwe" en "de opdracht in de tempel".
Het ontwerp voor het kruisgewelf werd goedgekeurd. Eijck schilderde hier achtereenvolgens: "Jezus preekt vanuit het scheepje", "Jezus met de apostelen op het woelige water", "de rijke visvangst" en "de wandeling van Jezus over het water".
Op de muurvlakken boven de (verwijderde) biechtstoelen in de zijbeuken, schilderde René Smeets brede banden met herten die zich laven aan de Bron des Levens.
Daarboven schilderde Eijck aan de noordkant de verhalen van "de verloren zoon" en "de barmhartige Samaritaan"; aan de zuidkant "de verrijzenis van Christus" en "Jezus in de hof van Olijven" .

In de gewelven tegenover de doopkapel schilderde Eyck nog Christus als tuinier en een compositie van de Samaritaanse vrouw bij de put die Christus water aanbiedt.

 
Op een dag dat de kunstenaar slecht geluimd was, als gevolg van een afkeuring van een mozaïek-ontwerp t.b.v. een grafmonument voor de overleden bisschop van Utrecht, schilderde hij in 8 uur tijd het tafereel van "pastoor van Ars". (In de zijbeuk tegen de torenwand)
Bij latere renovatiewerkzaamheden ging dit schilderwerk bijna verloren, doordat het met beton werd besmeurd. Door het beton met spons en water te verwijderen kon dit voorkomen worden.

 

schilderde Eijck een jachttafereel van de H. Hubertus. Op de twee steunpilaren van het oksaal werden musicerende engelen geschilderd.
Links en rechts van het hoofdaltaar werden schilderingen aangebracht door René Schmeets. Hij schilderde ook de afbeeldingen boven de beide zijingangen: links de H. Christoffel, daarnaast de H. Gerlachus, rechts de doop van Christus in de Jordaan en koning David met de harp.
René bracht ook de versieringen aan op de pilaren. Op de bogen bij de
zijaltaren schilderde Charles Eijck nog vier taferelen, "Christus geboeid met doornenkroon", "Jezus de goede herder", "de H. Theresia van Lisieux" en de "H. Petrus Canisius".
De wereldcrisis in de jaren dertig had ook gevolgen voor de Staatsmijnen.
Door afzetmoeilijkheden werd het aantal werklieden door ontslag en verplaatsing sterk gereduceerd. Ook moest het bedrijf regelmatig worden stilgelegd. Tevens werd in 1934 overgegaan tot het instellen van werkvrije dagen, de z.g. verzuimdagen. Deze "verzuimdagen" bedroegen in 1932. 9, in 1933. 19, en in 1934. 18. Bij de opleving van de economie, eind 1936, werd het aantal "verzuimdagen" verlaagd.
Als gevolg van mijnschade stortte op le Kerstdag 1939 tijdens 't luiden van de klokken door M. Schaeps, een gedeelte van de koepel boven het priesterkoor in. Gelukkig vond dit een half uur na afloop van de H. Mis plaats, zodat daarbij geen slachtoffers vielen. Deze gebeurtenis luidde de eerste renovatie in.
De Staatsmijnen wilden liever de kerk slopen en een nieuwe bouwen. Maar pastoor Spierts ging hiermee niet accoord. Onder toezicht van de Staatsmijnen, vond begin 1940 de eerste renovatie plaats. De koepels boven het priesterkoor en het middenschip werden gesloopt. Op de kolommen stortte men bogen van gewapend beton waartussen 'n vlechtwerk van draad werd gespannen dat later werd gestukadoord. Bij deze restauratie is veel van het oorspronkelijke werk van Charles Eijck verloren gegaan. Na deze restauratie schilderde Charles Eyck in 1941 een "Ecce Homo" in' de nieuwe koepel achter het hoofdaltaar. '
De kunstschilder Arthur Nols bracht op elk steunpunt van de koepel een levensgrote engel aan. Op de bogen van de koepels boven de zijaltaren schilderde hij vier afbeeldingen n.l. de H. Aegidius, de H. Willibrordus, de H. Servatius en de H. Callistus. Helaas zijn deze engelen en heiligen in 1973-1974 overgeschilderd. Tegen de torenwand in de noordbeuk ontstond van zijn hand een afbeelding van de H. Familie.
 
Door bemiddeling van pastoor Spierts kwam de kerk in bezit van diverse kunstwerken.
een 18e eeuwse kruisweg, gezien de verschillen in schilderstijl, vermoedelijk vervaardigd door meerdere leerlingen van een schilderschool. De juiste herkomst
is niet bekend. Bij een latere renovatie, ten tijde van pastoor Franssen, is deze gerestaureerd door dhr. Schenkelaar .
een groot houten Mariabeeld, afkomstig uit de Nicolaus-kerk te Aken, Het is een herinnering aan de toewijding van de kerk aan koningin Maria op 12 september 1937. werken van de mijnwerker/beeldhouwer Duprez zoals:
een staand kruisbeeld uit 1925,
twee grote houten beelden van 't H. Hart en de H. Maria uit 1932,
een houten paaskandelaar,
een kerkribbe, (uit één stuk hout gesneden figuren),
het onderstuk van een wegkruis (piëta). Voormalig wegkruis op de hoek Hubertuslaan-Singelweg. Na vernieling van de corpus werd dit onderstuk in de kerk geplaatst. Kunstenaar Bruno Schol maakte een nieuw wegkruis voor deze hoek.

Ter gelegenheid van het zilveren pastoorsfeest van pastoor Spierts in 1944, werd er door de parochianen een triptiek aangeboden, een schilderwerk van Charles Eijck. Deze schildering was het laatste werk van Charles Eijck voor onze kerk.
Omdat Charles Eijck op dat ogenblik weinig inspiratie had verbleef het middenpaneel enkele maanden in het Bonnefanten Museum te Maastricht. Nadat dit middenpaneel eindelijk voltooid was, schilderde hij in het voorjaar van 1948 de beide zijpanelen. Dit gebeurde in de grote zaal van de Winselerhof.
Op de triptiek werden de geboorte, de kruisdood en verrijzenis van Christus afgebeeld. Pasen 1948 werd de triptiek op het hoofdaltaar geplaatst.
Om de triptiek te kunnen plaatsen werden de twee oorspronkelijke zijstukken van het hoofdaltaar verwijderd en geplaatst op de boog rond de absis.
In verband met vochtoverlast werd deze boog in 1976, bekleed met asbestplaten. De twee zijstukken werden toen definitief verwijderd.
 
Hare Majesteit Koningin Wilhelmina bracht op 22 maart 1945 opnieuw een bezoek aan de mijnstreek. Een van de hoogtepunten tijdens dit bezoek was de bezichtiging van de naar haar vernoemde "Staatsmijn Wilhelmina" .
 
Door een ondergrondse instorting in deze mijn verloren op 9 juli 1946 acht mijnwerkers het leven. Ter nagedachtenis aan hen werd er op 13 augustus 1946 een herdenkingsplechtigheid gehouden in de Botanische Tuin.
 
In de oorlogsjaren 1940-1945 werden de klokken geconfisqueerd door de Duitse bezetter. Het brons had men nodig voor de vervaardiging van munitie.
Het "angelusklokje" werd uit hun handen gered door pastoor Spierts. Hij voorkwam dit door het klokje tijdig uit de toren te halen en te verstoppen. In 1948 werden er nieuwe klokken geplaatst.

Voormalig wegkruis op de hoek Sinelweg-Hubertuslaan met de maker Nico Duprez.
 
Het opschrift op de grootste van deze nieuwe klokken luidt:
leh loe Maria Ter Iere
Gods glorie te vermiere
Helse duivele te kiere
Errum zunder te bekiere.
 
't Opschrift op de 2e klok luidt:

 Laudo Barbaram Beatam
 Martyrio Deo Gratam

Te Laudantem Familiam
Trahe Post Te Ad Gloriam

Letterlijk vertaald:
Ik prijs Barbara de gelukzalige, door haar martelaarschap aan God geliefd,
De U prijzende familie
trek (die) na U naar de Heerlijkheid.

Wat vrijer vertaald:
Ik prijs de gelukzalige Barbara,
die door haar martelaarschap aan God geliefd is
Barbara, voer de familie
(= kerkgemeenschap, parochie) die u prijst, achter U aan naar de Hemel.

't Opschrift van de 3e klok luidt:
Meum Trahor Audite
Voco Vos Ad Sacra Venite
St. Joseph Laborans Pro S.Familia Sanctifica Familias Nostras.
 
Letterlijk vertaald:

Terwijl ik getrokken word, luistert! Ik roep U naar de heilige dingen, komt!
    St. Joseph, werkend voor de Heilige Familie, maak heilig onze families.
    Wat vrijer vertaald:
Luistert naar mijn geluid (en gebeier). Ik roep jullie naar de eredienst, komt

Sint Joseph, die altijd werkt in dienst van de H. Familie. Heilig onze gezinnen
Nog enkele vermeldenswaardige zaken uit de jaren vijftig:

*    In 1955-1956 werd de koepel van het priesterkoor voorzien van een plafondschildering,

"de kroning van Maria" door Frans Nols, zoon van Arthur Nols.

Een aantal glas-in-lood ramen werden in deze periode vervangen door blank en geëtst glas, verbonden door samensmelting.
Frans Nols maakte in 1955 een glas-in-lood raam voor het portaal van de zuidelijke ingang.

Pastoor Spierts vierde op 7 april 1958 zijn gouden priesterfeest. In december van dat jaar ging hij met emeritaat.
Hij vestigde zich in St. Geertruid waar hij op 10 augustus 1961 tijdens werkzaamheden in zijn tuin overleed.
De stichter van de parochie Terwinselen werd begraven op ons parochiekerkhof alhier. Het grafkruis werd vervaardigd door Nico Duprez.
 
TERWINSELEN NA PASTOOR SPIERTS De zeereerwaarde heer H. Vliegen, voorheen bouwpastoor van de parochiekerk Maria Goretti te Nulland, werd op 31 december 1958 6enoemd tot pastoor van Terwinselen.

De zusters die sinds de oprichting van de parochie zorg hadden gedragen voor het kleuter en lager onderwijs verlieten in de jaren 1959-1960 Terwinselen. Het onderwijs voor de meisjes en kleuters kwam in handen van lekenpersoneel.
De veranderingen in de maatschappij hadden ook gevolgen voor de kerk.
Onder leiding van pastoor Vliegen vonden er diverse vernieuwingen en veranderingen plaats:

*  Zo werden verouderde misgewaden vervangen en koperen kandelaars gekocht ter verfraaiing van het priesterkoor.
De zandstenen preekstoel, gemaakt door Edmond Wesseling, werd verwijderd en vervangen door 'n koperen preekstoel versierd met de symbolen van de 4 evangelisten

Het tabernakel werd 180 graden gedraaid en aan de voorkant voorzien van een emaillewerk, voorstellende de Emmausgangers. Dit werd vervaardigd door Cremers uit Tilburg naar een ontwerp van Hans Claassen uit 1959.
Het hoofdaltaar werd in 1960 bekleed met travertin en Frans Nols vervaardigde vier mozaïeken die aan de voorkant van de tafel werden geplaatst.
Eveneens in 1960 werd er conform het gebruik van deze tijd, een altaar "met het gezicht naar het volk" geplaatst. Dit altaar was een geschenk van de staatsmijn Wilhelmina.
De handmatige bediening van de kerkklokken (het klokkentouw) werd vervangen door een elektrische luidinstallatie.
Gezien de verouderde toestand van de verwarmingsinstallatie op cokes, werd deze aangepast voor het gebruik van aardgas.

Nog meer aanpassingen volgden:
*    In 1966 werd de kerk voorzien van een nieuw dak.
*    Vele Latijnse misteksten werden in deze periode vervangen door Nederlandse teksten.
*    Ter bevordering van de verstaanbaarheid van de voorganger werd er een geluidsinstallatie in de kerk geplaatst.
Op 22 april 1969 berichtte de Nieuwe Limburger het overlijden van de zeereerwaarde heer F. Krijn, eerste kapelaan van onze parochie.
Pastoor Krijn overleed kort na zijn gouden priesterjubileum en is begraven op 't kerkhof van Uden. Bij zijn vertrek naar Noorwegen in 1925 schonk de parochie hem een gouden kelk. Na zijn overlijden werd deze kelk, met afbeeldingen van de steenberg van de mijn, de Noorse fjorden en de parochiekerk van Terwinselen, door zijn erfgenamen aan onze parochie geschonken.
 

In augustus van het jaar 1969 werd de Staatsmijn Wilhelmina gesloten.

 
In 1973-1974 vond er opnieuw een renovatie plaats aan 't kerkgebouw:
*    De keldergewelven van het priesterkoor en de beide zijkapellen werden versterkt met betonnen balken en het elektriciteitsnet werd vernieuwd.
De jongenskapel werd omgebouwd tot sacristie. De meisjeskapel werd ingericht als dagkapel. In de nieuwe scheidingswanden naast het priesterkoor werden glasapplicaties aangebracht van de Heerlense kunstenaar Theo Lenarts.
De vloer van 't priesterkoor die door mijnschade verzakt was werd hersteld, vergroot en voorzien van parket.
De communiebanken werden verwijderd.
In verband met de uitbreiding van het priesterkoor werd een nis bij de vroegere preekstoel dichtgemetseld. In deze nis bevond zich 'n schilderwerk van Charles Eijck. Dit werk werd vóór het dichtmetselen geconserveerd, waardoor het alsnog bewaard is.

Ter afsluiting van deze renovatie werden de muren van de kerk, die zwaar beschadigd waren door mijnschade, opnieuw gestukadoord en geschilderd.
Hierdoor gingen vele schilderwerken van Arthur Nols verloren.
Van deze kunstenaar is enkel het tafereel van de H. Familie (links tegen de torenwand) bewaard gebleven.
 
Op 19 maart 1978 ging pastoor Vliegen met emeritaat. Bij zijn afscheid schonk hij aan de parochie een emaillewerk voorstellende de H. Jozef, vervaardigd door Walter v. Hoorn.
Van deze kunstenaar is tevens het tableau van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand uit 1970 in de dagkapel, alsmede het dubbelzijdig kruis uit 1965, een kopie van het kruis van H. Franciscus van Assisië (altaar dagkapel).

Pastoor Vliegen werd op 19 augustus 1978 opgevolgd door de zeereerwaarde heer A. Franssen, voorheen kapelaan in de Lambertusparochie te Kerkrade. Hij werd pastoor in onze parochie, die op dat ogenblik 1700 gezinnen telde.

De renovatiewerkzaamheden waren nog niet geheel voltooid. In 1980 ging de kerktoren in de steigers. Uit financieel oogpunt werden alleen de noodzakelijkste reparaties uitgevoerd. Omdat de nokbalk van het kerkdak gescheurd was werd deze en diverse dakspanten vernieuwd.
Op 30 januari 1982 werd deze renovatieperiode feestelijk afgesloten met een concert door de "Maastreechter Staar".
In hetzelfde jaar volgde de renovatie van de dagkapel. Binnenhuisarchitect Mevrouw M. PrevooLucassen uit Simpelveld ontwierp het nieuwe inte
rieur.
Na het leggen van een nieuwe betonnen vloer, werden vloer en altaar afgewerkt met travertin. Op het tabernakel en de lezenaar werd een emaillewerk van Walter van Hoorn geplaatst.
Op 28 november 1988 zegende deken Schulpen van Kerkrade de nieuwe dagkapel in.
Een nieuwe renovatie diende zich aan. Het stukwerk was aangetast door optrekkend vocht. Op 1 oktober 1985 werd de kerk ontruimd om dit te herstellen. Het was noodzakelijk dat het oude stukwerk werd afgekapt tot een hoogte van:!: 2 meter. Daarna werden de scheuren gerepareerd waarna de muren vochtwerend werden behandeld. De beschadigde muurschilderingen werden gerestaureerd en de gehele kerk werd voorzien van nieuw verfwerk. Om de muren te laten "ademen" en het vocht te laten verdampen werd er gebruik gemaakt van een poreuze, vochtdoorlatende verf (keimverf).
De dagkapel en de kapel van Huize Firenschat diende in deze periode als vervangende kerkruimte. Zaterdag 21 december 1985 werd de kerk weer in gebruik genomen. Om alle geïnteresseerden de gelegenheid te geven de kerk te bezichtigen werd er tijdens dit week-end "open dag" gehouden.
 
De feestelijkheden werden afgesloten op zaterdag 5 januari 1986 met een speciaal concert gegeven door het vocaal ensemble "Musica Cantat" onder leiding van Bart Kockelkoren.
Met medewerking van vele solisten werden een twintigtal kerstliederen uit verschillende landen ten gehore gebracht.

emaillewerk op lezenaar dagkapel van Walter van Hoorn

'n de nacht voor de heringebruikname werd de huishoudster, mevrouw Nicolaas, wakker van vreemde geluiden, zij zag enkele personen met "iets" weglopen. Bij controle bleek dat het beeld van de Goede Herder, gemaakt door Johan Curtis, uit de nis was weggehaald.
 
Zomer 1986 werd pastoor Franssen benoemd tot rector van het academisch ziekenhuis te Maastricht. Hij werd opgevolgd door de zeereerwaarde heer J. Salden, voorheen pastoor in Swalmen.
 
Na een feestelijke intocht werd pastoor Salden, op 7 december 1986, tijdens een plechtige Eucharistieviering door deken Schulpen geïnstalleerd.
Bij deze viering assisteerden pastoor L. Hausmans, pastoor P. Wierts, em. pastoor H. Vliegen en em. pastoor, L. Pricken.
 
In 1987 was de torenspits dringend aan reparatie toe.
De leien van het dak moesten vervangen worden. Om de kosten enigszins te drukken werden er gedurende de Terwinseler Straatmarkt van dat jaar leien te koop aangeboden.
Deze werden voorzien van de naam van de koper en later op het dak geplaatst.
 
Na een grondige schoonmaakbeurt plaatste pastoor Salden de haan en het kruis op 22 augustus 1987, weer terug op de toren. Hiervoor werd hij staande in een korf door een kraan omhoog gehesen. Na het plaatsen van het kruis en de haan sprak pastoor Salden de sinds die tijd gevleugelde woorden: " D'r Herjot woeënt werm op d'r Sjtaat".

Op 22 april 1988 overleed op 81 jarige leeftijd, geheel onverwacht, pastoor Vliegen. Hij was pastoor van Terwinselen van 1959 tot 1977. Na zijn emeritaat assisteerde hij tot zijn dood in onze kerk. Hij werd op het parochiekerkhof begraven.
Toen in 1990 bleek dat de toren op nieuw in de steigers moest was dat een grote financiële tegenvaller. De oorzaak hiervan was de slechte toestand van het voegwerk waardoor diverse stenen los waren geraakt. Bij nadere inspectie bleek dat ook vele zandsteenblokken vervangen moesten worden. Met deze werkzaamheden werd gestart op 21 mei 1990 en het zou tot november 1990 duren voordat alle werkzaamheden waren beëindigd.
Tijdens deze werkzaamheden werd de overbuurman van de kerk, dhr. Sijstermans, 's nachts twee keer opgeschrikt door kabaal op de steigers. Later bleek dat er beide keren een wijzer van de klok was gestolen.
1991 was er opnieuw reden tot feest voor de parochie. Pastoor Salden, door mgr. Moors in ]966 tot priester gewijd, vierde zijn 25 jarig priesterfeest. Een voor dit doel opgericht feestcomité bereidde in nauw overleg met de pastoor de feestelijkheden voor.

Op I e Pinksterdag 1991 werd de feestdag ingezet
met een plechtige Eucharistieviering, opgeluisterd door het kerkelijk zangkoor St. Barbara en de muziekverenigingen Odeon en Callistus. De jubilaris ging in deze viering voor met als concelebranten, oud deken Schulpen van Kerkrade en pastoor Janssen van Epen.
Na de Eucharistieviering brachten de muziekkorpsen een aubade op het kerkplein, waarna men in optocht naar het Gemeenschapshuis trok, alwaar 'n drukke receptie plaatsvond. De feestdag werd besloten met een gezellig samenzijn met familie en vrienden.

75 JAAR PAROCHIE TERWINSELEN

In 1994 is het 75 jaar geleden dat in de buurtschap Terwinselen de parochie O.L. Vrouw Onbevlekt Ontvangen werd gesticht. Om dit kroonjaar niet ongemerkt voorbij te laten gaan zal er een feestweek worden georganiseerd waarin door een aantal activiteiten van vieren en feesten uitdrukking gegeven zal worden aan samen-leven in onze geloofsgemeenschap. Als blijvende herinnering aan dit jubileum zal er een glas-in-loodraam, voorstellende: "de verrijzenis van Christus, geflankeerd door de engelen en de vrouwen bij het lege graf" worden aangeboden. Het is een ontwerp van J. Rijs en vervaardigd door het glazeniersbedrijf Flos uit Steyl. Het raam zal boven de hoofdingang van de kerk geplaatst worden.



RONDGANG en BEZICHTIGING

Algemeen
De parochiekerk" De Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd Maria" van Terwinselen dateert uit 1922. De grond was oorspronkelijk eigendom van de Belgische graaf Louis de Marchant et 'd' Ansembourg. Het benodigde geld voor de aankoop van de grond werd geleend bij het ondersteuningsfonds van de Staatsmijnen.
De bouwpastoor was de z.e.w. heer J.H.Spierts. De kerk is gebouwd met z.g. veldbrand steen; deze stenen zijn gebakken in een speciaal voor de bouw van de school en de kerk van Terwinselen gebouwde veldbrand oven. Deze oven bevond zich op de plaats van de huidige Dr.Nolensstraat. Het benodigde grind werd ten zuiden van de huidige Winselerhof gewonnen. De buitensokkel en de versieringen van de kerk zijn van "Nievelsteiner zandsteen", afkomstig uit een groeve te Herzogenrath. De eerste steenlegging vond plaats op 10 juli 1921. In de loop der jaren zijn er verschillende grote renovaties verricht omdat de kerk veel last had van "mijnschade" en vochtinwerking.
Pastoor Spierts deed in 1929 een verzoek aan de, toen nog jonge, kunstschilder Charles Eyck, om medewerking bij de verfraaiing van het interieur van de nieuwe kerk. Charles Eyck heeft deze medewerking gaarne verleend. Vele schilderingen van zijn hand sieren ook vandaag nog deze kerk. Naast de werken van Charles Eyck zijn er ook schilderwerken van René Smeets, Arthur Nols en Frans Nols te bewonderen. Tevens zijn er in de kerk kunstwerken op het gebied van houtsnijwerk, zandsteen-beeldhouwwerk,
glas-in-Iood, glasapplicaties, emaille enz, gemaakt door Edmond Wesseling, Schiffelers, Nico Duprez, Theo Lenartz en Walter van Hoorn.

Buitenkant van de kerk
De toren is 45 m hoog. Het kruis is gemaakt van smeedijzer, de haan is bedekt met bladgoud. Beide zijn in 1990 gerestaureerd.
Opvallend is de afwerking met natuursteen langs de dakrand en de omlijsting van de ramen van de kerk. In de voorgevel staat een beeld ván Maria Onbevlekt Ontvangen, uitgewerkt in zandsteen. Uit zandsteen zijn ook de beide cirkelvormige reliëfs, links en rechts van dit beeld. Deze stellen voor: de "Porta Regis" (Koningspoort) en de "Turrris Davidica" (Toren van David). Dit zijn twee aanroepingen in de litanie van O.L. Vrouw van Loreto. Deze kunstwerken zijn gemaakt door de steenhouwers Schiffelers en zijn zoon Jozef. Aan de zuid-gevel (pastoriezijde) bevindt zich een zonnewijzer.

Interieur van de kerk
Volg aan de hand van de plattegrond de route door de kerk om de belangrijkste kunstwerken te bezichtigen.

Muur-westzijde
(1) Het decoratieve schilderwerk boven de hoofdingang en de (2) muurschildering "Koning David" boven de zij-ingang zijn vervaardigd door René Smeets. Hij was leerling van Charles Eyck en assisteerde Eyck bij de verfraaiing van de kerk, nadat deze uit Frankrijk was gearriveerd om met zijn opdracht te beginnen.

(3) Doopkapel (toren) Doopvont, uit zandsteen, gemaakt door Edmond Wesseling. Op het deksel (gedreven koper) staat de tekst: "Saivos Nos Fecit Per Lavacrum Regenerationis et Renovationis Spiritus Sancti" hetgeen betekent: " Hij heeft ons gered door het bad van de wedergeboorte en vernieuwing door de H.Geest" (Titus 3,5) Cirkelvormig raam. Glas-in-Iood ontwerp van H.Loontjes. Op de ze plek bevond zich oorspronkelijk de entree van de toren. De bovenste helft van het raam was de ingangsboog van een deur. Tijdens de renovatie in 1940 werd de toren verstevigd, losgemaakt van de muren van de kerk en deze ingang gesloten.
(U bevindt zich hier onder de toren).
Paaskandelaar, uit kersenhout, gemaakt door Nico Duprez. Deze mijnwerker I kunstenaar, afkomstig uit Heerlen, maakte meerdere kunstwerken in houtsnijwerk voor de kerk.

Zijbeuk noord
(4) Muurschildering (boven) " H.Familie" door Arthur Nols. Dit is het enige schilderwerk van Arthur Nols dat in deze kerk bewaard is gebleven. Muurschildering (onder) "Pastoor van Ars" van Charles Eyck 1930. Volgens overlevering is dit werk gemaakt in acht uur tijd. Een mozaïek-ontwerp van de kunstenaar t.b.veen grafmonument voor kardinaal van Rossum was afgekeurd. De kunstenaar reageerde op die afwijzing door binnen bovengenoemde tijd dit werk te voltooien. (5) Muurschildering (boven links) "de Barmhartige Samaritaan ", Charles Eyck 1930. Muurschildering (boven rechts) "de Verloren Zoon" eveneens van Ch.Eyck 1930. Beide laatste taferelen zijn gesitueerd in een Limburgs landschap. Muurschildering (midden) decoratieve brede band met herten die zich laven aan de bron des levens; gemaakt door René Smeets. Schilderij op linnen (onder links): " De Geboorte van Christus" door Charles Eyck 1929. (Onder rechts): "De aanbidding van de Wijzen" , door Charles Eyck 1929 (6) Mariabeeld uit 1933, vervaardigd door Nico Duprez. (7) Beeld van de H. Antoniusvan Padua, Johan Curtis

Absis: Maria-altaar
(8) Schilderij op linnen" Vlucht naar Egypte", door Charles Eyck, 1929 (9) Altaar-tafel is vervaardigd uit zandsteen door de steenhouwers Schiffelers en zoon. De voorzijde is versierd met Maria-symbolen; v.l.n.r. Mystieke Roos, Lelie, Sterre der Zee. Maria-beeld in 1919 gemaakt door Jas Thissen uit Roermond, vroegere leerling van Petrus Cuypers. De zilveren kroon en het achterpaneel zijn vervaardigd door edelsmid Bert Kreyen uit Kerkrade (10) Kruisbeeld, eikenhout, vervaardigd door Nico Duprez in 1925

(16) Ambo en Lezenaar, vervaardigd door Math Schaeps, uit de balustrade van de voormalige preekstoel. Aan de voorzijde de symbolen van de vier evangelisten. Lessenaar, met Bijbel, is uit materiaal van de vroegere preekstoel gemaakt. Aan de voorzijde van de houten altaartafel zijn in 1999 ter verfraaiing vignetten in koper aangebracht. De vignetten, symbolen van doopsel, vormsel, eucharistie, huwelijk en begrafenis, zijn, naar ontwerpen van Walter van Hoorn, vervaardigd door Math Schaeps. (17.) Angelusklokje. Tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 werden alle kerk-klokken geconfiskeerd door de bezetter. Pastoor Spierts haalde dit klokje tijdig uit de toren, waardoor het bewaard bleef voor de parochie.

Dagkapel
In 1974 werd de voormalige meisjeskapel omgebouwd tot dag kapel. Het interieur is een ontwerp van mevr. Marjo Prevoo Lucassen, binnenhuisarchitecte te Simpelveld. (18) Emaillewerk (op tabernakel), "Brood en Vis" gemaakt door Walter van Hoorn in 1982. (19) Emaillewerk (op lezenaar), "Christus, omringd door de 4 symbolen van de evangelisten"; van Walter van Hoorn, 1982. Beide werken zijn door pastoor Huub Vliegen geschonken aan de parochie.
(20) Dubbelzijdig kruis (op altaar), van Walter van Hoorn, 1965, naar het kruis van St. Franciscus van Assisi.
(21) Schildering op linnen (boven links), "Boodschap van de engel aan Maria", Charles Eyck ,1929.
Schildering op linnen (boven rechts) "verdrijving uit de tempel", Charles Eyck 1929.
Muurschildering (onder rechts), "Opdracht in de tempel", Charles Eyck 1930 (22) Muurschildering (midden boven), "Aartsengel Gabriël", Charles Eyck 1930. (23) Emaillewerk (aan muur oostzijde) " O.L.Vrouw van Altijd durende Bijstand, Walter van Hoorn, 1970 Kruisbeeld (aan muur oostzijde) 1840. Gepolychromeerd hout. Harmonium, "Worchester Reed Organ" uit de 1ge eeuw, bouwjaar onbekend. Orgelbouwer W.Kooij.
(24) Mariabeeld, afkomstig uit de Nicolauskerk in Aken. Het is geschonken ter gelegenheid van de toewijding van de parochie aan koningin Maria op 12 september 1937.

Sacristie
In 1974 werd de voormalige jongenskapel omgebouwd tot sacristie. (37) schildering op linnen, (boven rechts) "Intocht in Jeruzalem", Charles Eyck, 1929 (38) Schildering op linnen" Bezoek van Maria aan Elisabet", Charles Eyck 1929 (39) Muurschildering "Opwekking jongeling van Naïm", Charles Eyck 1930

Absis: Jozef-altaar
(25) St. Jozefaltaar uit zandsteen, door de steenhouwers SchiffeIers en zoon. Emaillewerk "St.Jozef' , van Walter van Hoorn, 1978. Afscheidsgeschenk van pastoor Huub Vliegen aan de parochie, bij gelegenheid van zijn emeritaat. (26) Houtsnijwerk ( in de gedachtenis wand) "Piëta" van Nico Duprez. Voormalig onderstuk van een kruisbeeld van Nico Duprez, dat stond op hoek Hubertuslaan-Singelweg. (27) Beeld "H.Barbara", oorsprong Spanje. Geschenk uit de erfenis van pastoor Huub Vliegen in 1988. (28) Ramen, geëtst glas. Werken van Frans Nols.

Zijbeuk-zuid
(29) Beeld" H.Aegidius", van Johan Curtis (30) Muurschildering, rechts boven "Christus in de hof van Olijven"; links boven: "De Verrijzenis", CharlesEyck1930. Muurschildering, midden: decoratieve brede band met herten die zich laven aan de bron des levens, René Smeets. Schildering op linnen, links onder: " laat de kleinen tot mij komen"; onder rechts: "de arme Lazarus",Charles Eyck 1929 (31) Muurschildering "Sint Hubertus", Charles Eyck 1930 (32) H.Hartbeeld, gemaakt door Nico Duprez 1930, (33) Kruiswegstaties, ca 200 jaar oud. Oorsprong onbekend. Door bemiddeling van pastoor Spierts in bezit van deze kerk. De staties stammen uit een Jezuïetenklooster in Aken. Gezien de verschillen in stijl vermoedelijk vervaardigd door leerlingen van een schildersschool. Tijdens kerkrenovatie in 1985 zijn deze staties gerestaureerd door dhr.Schenkelaer.

Muur-zuidzijde .
(34) muurschildering, boven zij-ingang, H.Christophorus, René Smeets (35) Glas-in-Iood raampje (ingangsportaal) van Frans Nols, 1955, (36) Glas-in-Iood raam, boven hoofdingang: "de Verrijzenis van Christus", naar een ontwerp van Jan Rijs, vervaardigd in atelier Floss in Tegelen. Geplaatst bgv het 75-jarig bestaan van de parochie in 1994.

Oksaal
Orgel Dit orgel is afkomstig van de kerk van Spekholzerheide. Over de oorsprong zijn geen gegevens bekend. Het binnenwerk (mechaniek en pijpen) zijn niet authentiek voor dit orgel. Vermoedelijk zijn het binnenwerk en de ombouw speciaal voor de kerk van Terwinselen samengebouwd.

September 2005





Hier de letterlijke tekst van pastoor Spierts uti het jaarverslag.

" 26 april 1934"
De clou van dit jaar was voor de parochie het eerste bezoek van onze vader-bisschop (Gulielmus Lemmens) aan Terwinselen. "Parate viam domini" (bereid de weg van de Heer) was letterlik vervuld , doordat tevoren alle terreinen der kerk welke nog open lagen met ijzeren palen en draad werden afgerasterd, terwijl er ligustrum achter geplant werd. Dagen tevoren was de bevolking in spanning, de anderdenkenden al evenzeer. De versieringen langs den helen weg vanaf de Hofstraat tot aan de kerk, waarvoor de prachtige kiosk hoog opgesteld stond, waren inderdaad keurig. Het weer werkte buitengewoon mede. Toen vader-bisschop om half vier afgehaald werd door al de verenigingen der parochie, en hij na het defilé in een wagen, met een vierspan voortgetrokken, had plaatsgenomen,werd het een zegetocht door een zee van enthousiasme. Vanaf de hoge tribune weerklonk eerst de welkomsgroet door den herder der parochie, dat een weerklank vond in een machtig "ecce sacerdos magnus" achtstemmig door den koster-organist Willy Ploum voor deze gelegenheid gecomponeerd. Het eenvoudige hartelike woord van den bisschop sloeg bij allen in, en toen hij de honderden rondom verzocht op de knieën te gaan zitten, deden de niet-katholieken spontaan mee, om den bisschoppeliken zegen te ontvangen.

Na een plechtig lof werd aan de vormelingen, waaronder een tien-tal volwassenen, het H. Vormsel toegediend. Later verenigden een kleine 20 personen zich rondom den bisschop voor een feestelik avondeten. Hierbij was ook de burgemeester M Quaedvlieg uit Schaesberg aanwezig, die den volgenden dag zijn ambt neerlegde. De eerstvolgende dagen was het bezoek van den
"beminneliken" bisschop het gesprek van den dag. Andersdenkenden moesten getuigen, dat ze tot tranen geroerd waren geweest. Natuurlik waren vooral de kinderen "vol" van lof en bewondering."




Dit blad gaat over de priesterwijding van Hubèrt Delnoij.


Hier enkele gegevens
 
Zijn voornaam: Hubèr.
Geboren 24 juli 1928.
Hij is overleden op 11 juni 2002.
Hij was achtereenvolgens kapelaan in Nieuwenhagen en Chêvremont.
Daarna vlootaalmoezenier bij de Koninklijke Marine in Nederlandse kazernes, op zee en op Aruba.
Toen hij zijn eerste mis vierde in Terwinselen - pasen 1955 - was er nog een neomist in Terwinselen, n.l. Frans Heckman uit de Hubertuslaan.
Dat was dus 2 dagen achter elkaar groot feest in het dorp.
Zo'n neomist werd daags tevoren bij de parochiegrens afgehaald en naar zijn ouderlijk huis begeleid.
Op de dag zelf werd hij begeleid naar de kerk en na afloop weer thuisgebracht.
En wie deed daar aan mee?
Ik heb nog het overzicht van het organisatie-comité, waarop de verenigingen vermeld staan, die meededen.
De organisatie bij “ons” feest was in handen van Harrie Savelkoul en Paul Paulussen, allebei uit de Vloedgraafstraat en Nout Hendriks uit de Schaesbergerstraat.
Dit overzicht betrof dus beide neomisten.
Best wel interessant om te zien hoe het vroeger in het "Rijke Roomse Leven" toe ging.
Als je die opsomming zo ziet en bedenkt dat er ook nog een heleboel mensen langs de weg toekeken, zou je je af kunnen vragen: “Wie was er dan nog thuis”.

Maar over Frans Heckman vond ik het volgende:

In Nijmegen is overleden de 66-jarige pater Frans Heckman, montfortaan. Hij was sinds 1988 jaar voorzitter van de toen 50-jarige 'Bond zonder naam', de organisatie van pater Henri de Greeve voor moreel reveil en voor hulp bij vele vormen van verborgen nood. Vorig jaar pleitte Heckman in Trouw voor de instelling van een Henri de Greeveprijs. Heckman, een flamboyante Zuidlimburger, was vele jaren cursusleider van de volkshogeschool voor boeren en tuinders, Ons Erf, in Berg en Dal




IN MEMORIAM
PASTOOR H. SPIERTS
Een groot en
merkwaardig priester

Met het overlijden van pastoor H. Spierts is een groot en merkwaardig priester uit,ons midden weggegaan. Van kardinaal Mercier was bekend het gezegde, dat hij geen schablonefiguur wilde zijn doch een persoonlijkheid. Men kan dit ook op pastoor Spierts toepassen. In de jaren dat ik nog een jong kapelaan was, waren er in Zuid Limburg ,onder de seculiere clerus enkele zeer, merkwaardige figuren, die men echte "typen" kon noemen, zoals natuurlijk de grote Dr. Poels dan de pastoors Souren, Neujean, Oberjé, Schatten, Röselaers en Spierts. Mij boeide het meest pastoor. Spierts, omdat hij je" bij elke ontmoeting, steeds iets positiefs kon meegeven en indruk maakte door zijn groot optimisme.

Zijn groot en nuchter verstand had hem zeer duidelijk gemaakt dat zijn sterke levensdynamiek alleen zinvol en priesterlijk vruchtbaar zou kunnen worden, als hij ze, van een diepe godsdienstigheid liet uitgaan. Daarom was hij zowel binnen als buiten de kerk zeer devoot. Hij beleefde, wat hij deed; zijn dagelijkse meditatie kon hij niet missen en de rozenkrans, die hij elke dag bad, was z'n trouwe vriend. Op deze betonnen pijlers heeft hij z'n hele priesterleven opgebouwd en welk een priester-leven?
Voor de pastoor van Ars, die was uitgegroeid tot een onnavolgbare heilige, had hij een buitengewone verering en dat zegt ons alles. Toch nam pastoor Spierts hem als levensmodel. Als jongen van 6 jaar stond pastoor Spierts bij de lijkbaar van zijn, halve neef, kapelaan Lanckohr uit Bocholtz, opgebaard in het ”Panneschop" te Mechelen en. zijn spontane reactie was: "Zo wil ik ook sterven",
In 1908 begon hij zijn leven van zielzorger te Beegden, doch daar was voor de jonge explosieve, kapelaan Spierts veel te weinig werk en daarbij kwam, dat de vurige zuiderling in het stillere klimaat van Noord-Limburg volstrekt niet kon aarden. In 1911 verhuisde hij naar Nieuwenhagen. Daar zaten ze met een groot probleem. De oude kerk was veel te klein geworden; er moest een nieuwe komen. Doch het inmiddels sterk uitgegroeide Nieuwenhagerheide wilde ook een eigen kerk hebben en de strijd ging aan de gang. Voordat hierin een beslissing kwam van het bisdom zou de jonge energieke Spierts op zijn spontane manier deze kwestie gaan oplossen en op een eigen terrein, tussen beide plaatsen in. begon hij bomen om te kappen en voorbereidingen te treffen voor een grote gemeenschappelijke kerk. Nu zag mgr. Schrijnen in, wie die kapelaan Spierts was. Die bezat de kracht om midden in een soort rimboe waar nog niets was, iets zeer groots op te zetten.

BOUWPASTOOR
Kapelaan Spierts, die pas tien jaar priester was, werd als de jongste pastoor van het bisdom, benoemd tot bouwpastoor in Terwinselen. En nu krijgt de grote levensdynamiek van pastoor Spierts haar proportionele kans. In Terwinselen, waar men juist begonnen was met de, ontginning van de staatsmijn Wilhelmina, stond praktisch niets. We hadden er de grote Terwinselerhof, enkele woningen voor beambten van de mijn, een kleine kolonie voor mijnwerkers en dan moest men tien minuten, lopen om aan de eerste huizen van Spekholzerheide te komen. Naast de mijn stond nog een kleine kapel gebouwd door de Staatsmijnen. Ik zie daar pastoor Spierts staan met zijn markante kop en vooruitziende blik, met de vraag aan :zich zelf: "Wat moet er nu hier allemaal komen? ' , Hij klimt op zijn fiets, zijn trouwe reisgezel, die hem tot vak voor zijn dood, overal naar toe bracht en rijdt, naar de eigenaar van de grote Terwinseler boerenhof en zonder cent op zak, maar met een geweldig Godsvertrouwen in z'n hart stapt hij er lachend binnen. Pastoor Spierts kon erg overuigend praten en daarom lukte het hem om maar even 12 ha grond te kopen. Meteen gaat hij er vaart in zetten. hij fietst naar Duitsland en haalt daar brikkenbakkers:. Haast . elke dag zien we pastoor Spierts, met zijn brikkenbakkers, zelf miljoenen brikken bakken, want hij .was heel wat van plan. Hij hangt de bedelstaf aan' z'n fiets en trekt naar de directies der mijnen, de besturen van de mijnfondsen en naar de grote boeren om geld en hij kreeg geld en veel geld. Als een machtige bouwheer staat hij midden op z'n groot terrein en gaat projecteren: in het midden komt een grote kerk, daar de pastorie, daar een grote dubbele school, daar de huishoudschool en omdat volgens hem in elke grote parochie een goede dokter thuis hoort, projecteert hij ook maar vast een grote dokterswoning. Architect Van Groenendaal geeft hij de opdracht om de plannen te maken voor de kerk; pastoor Spierts zal ze in eigen beheer gaan bouwen. Aan dit grote complex heeft pastoor Spierts later, nog toegevoegd twee kapelanies, 8 woningen, die hij verkocht aan de plaatselijke werknemende middenstand, om die ook een goede aànzet te geven, en een groot omgebouwd parochiehuis.

HINDERNISSEN GENOMEN
De huidige waarde van al deze gebouwen schat men op 2,5 miljoen gulden. Het kon pastoor Spierts niet vlot genoeg gaan, en als een of andere' instantie hem wilde. remmen liep hij er met een' boog om heen. Toen hij b.v. de kerk midden op z'n terrein gepland had, begon hij er van alle kanten wegen naar toe te trekken, de gemeentelijke leiding van Kerkrade wilde dat anders, pastoor Spierts trok zich daar niets van aan. Toen pastoor Spierts zijn grote dubbele school op het Kerkraadse deel van z'n grote terrein wilde neerpoten, stiet hij weer op alle mogelijke tegenstand van bovengenoemde gemeente. Pastoor Spierts liet daardoor zijn tijdschema niet in de war brengen, de bouw van de school werd onmiddellijk begonnen op de Heerlense kant van het terrein want daar was men veel coulanter. Op zijn kerk was pastoor Spierts trots, want die was nu eens echt zijn werk. Hij was er de uitvoerder van geweest en de bouwer, want vele dagen had pij met de troffel in de hand meegeholpen. En als hij op het einde van de week soms geen geld had om de lonen te betalen, klom hij maar weer gauw op' zijn fiets en z'n Godsvertrouwen verzekerde hem, dat hij dat geld wel zou vinden. In die tijd heeft hij vaak veel kritiek gekregen, ook van collega' s. Men lachte bv. om die school, die toch, veel te groot was. Pastoor Spierts lachte ermee en ging verder; hij was een visionair, die toen al zag, hoe groot z'n geliefd Terwinselen zou worden en hij kende het gezegde van een Duitse dichter, dat de wespen nooit aan de slechtste vruchten knagen. Opeens hoort pastoor Splerts, dat de Staatsmijnen gaarne een botanische tuin hadden. Hij bedenkt zich niet, laat hem aanleggen en biedt hem in pacht aan de Mijn aan Zo was hij de bouwer van grote allure. Dat was hij ook als zielzorger. Al zijn parochianen kende hij door en door en daarom kon hij ze zo juist beoordelen en de aangepaste begeleiding, geven. Vanaf z'n kapelaanschap tot bijna aan zijn emeritaat was de pastoor ook de zeer gewaardeerde secretaris van de vermaarde St.-Augustinusvereniging, van Heerlen en omstreken. Dat is het ontwlkkelings -en oriënteringsinstituut van de zielzorgers. Destijds was dr. Poels, Spierts grote vriend, daar voorzitter van en als hij dan zijn vaak wereldberoemde internationale vrienden daar liet spreken, was iedereen erg benieuwd, wat secretaris Spierts daarop ging zeggen. Waar Spierts' hulp werd gevraagd gaf hij ze. Met dr. Poels trok hij rond' voor geld en om aandelen te plaatsen om het Limburgsch Dagblad op te richten. Pastoor Schatten hielp hij bij de financiering van de' uitgave van zijn "Familieboek" van, onze tijd, dat later opnieuw werd uitgeven door pastoor J. Brouwers uit Banholt. Zo kan men nog vele andere activiteiten van pastoor Spierts opnoemen, maar we zullen het nu maar hierbij laten. Had zulk een volledig bezette man nog tijd voor hobby’s? Ofschoon zijn dag ging van ‘s morgens 6 uur tot ‘s avonds 12 uur zonder onderbreking door de bekende priesterlijk siësta, die overigens medisch zeer verantwoord is. omdat de dagtaak van de priester lang, en in onze, dagen, soms enorm zwaar is, had hij nog tijd voor allerlei Ievensopfleurende, bezigheden.

KUNSTMINNAAR
We noemen z'n liefde voor de kunst. In, zijn dagen begon Charles Eijck, als een soort avantgardist, zijn vruchtbare loopbaan als kunstschilder. Spierts trof hem in de kerk van Brunssum, waar Eijck bezig was. Spierts had iemand gauw door en in zijn doortastendheid sluit hij daar met Eijck een intieme vriendschap voor het hele verdere leven en geeft hem de opdracht om in z'n kerk te Terwinselen te komen schilderen. Eijck was toen nog jong en wist vooraf, dat er een storm van kritiek zou gaan ever z'n werk en daarom maakte hij zijn taferelen niet; rechtstreeks op de muren van de kerk maar op doek en wel in Parijs.Toen die grote doeken tegen de muren van de Terwinselse kerk waren geplakt, verhief zich geen storm van kritiek en spot maar een orkaan. Spierts lachte en schroefde zijn vastberadenheid nog wat vaster aan. Eijck moet blijven schilderen, nu op de muren der kerk zelf en dat heeft hij gedaan in verschillende periodes om te eindigen met net drieluik boven het hoofdaltaar 'bij gelegenheid van het 40-jarig priesterfeest van zijn grote vriend en protector. Spierts had ook een grote liefde voor de mooie volkskunst en daarom gaf hij opdrachten aan de beeldhouwers A. en F. Nols en aan de mijnwerker-houtsnijder Nic. Dupr'ez.

ARHEOLOOG
De oudheid trok Spierts ook geweldig daarom ging hij zelf opgravingen doen op zoek naar Romeinse villa' s en wegen of spoorde bevoegde instanties daartoe aan. Ik vind het zo aantrekkelijk, dat ieder mens, hoe groots hij ook uitgroeit, in zich toch een kind blijft ( en dat vinden we ook bij Spierts in ( z'n beruchte , Eburonenstrijd". Spierts las veel en velerlei, hij las zelfs onder z'n maaltijden door. Op zekere dag ontdekt hij, dat in het 'jaar '54 voor Christus de Germaanse stam der Eburonen, die op de linker Maasoever huisde, de geweldige legioenen van de machtige Julius Caesar in holle wegen hadden verslagen, onder zijn aanvoerder Ambiorix. Daar moest Spierts meer van weten. De Duitse geschiedschrijvers beweerden, dat die slag was geleverd bij Niedeggen, de Belgische historici betoogden, dat dat was gebeurd bij Tongeren.. Spierts ging zelf op zoek naar resten van Romeinse legerplaatsen en even besluitvaardig als anders wilde hij dit historisch dispuut gaan uitmaken en zeker toen hij steun vond bij zijn latere vriend, de Luikse archeoloog prof. Hamal Nandrin. Die beruchte veldslag was geleverd in het Moorsveld bij het gehucht Hontem tussen St.-Geertruid en Margraten in Zuid Limburg. En nu kon niemand pastoor Spierts meer ontmoeten of hij sprak hem over de veldslag van de dappere Eburonen bij Hontem. Als slot nog iets over de grote invloed, die pastoor Spierts gehad heeft op de bekering van de Noorse schrijfster, Sigrid Undset. In Noorwegen was pastoor geworden oud kapelaan, de latere pastoor van Asselt, de priester-journalist Frans Krijn. Deze had in Noorwegen Sigrid Undset ontmoet en haar aangeraden om, als ze nu eens naar echte katholieke streken wilde gaan, naar Zuid Limburg te reizen en daar een bezoek te brengen aan pastoor Spierts te Terwlnselen. Uit die ontmoeting is een vruchtbare beïnvloeding gegroeid op- de toenmaals Lutherse Sigrid Undset, die haar mede gebracht heeft naar de Kath. Kerk. In de nalatenschap van Spierts vinden we nu, naast de zeer leerrijke correspondentie met dr. Poels in z'n Zwitserse oorlogsballingschap een hele brief:wisseling van pastoor Spierts met Sigrid Undset. Pastoor Spierts is gestorven. Deze grote bouwer begon zijn feitelijk priesterleven met de troffel en de hak en God heeft hem ook met de hak in de hand, die hij zo kundig voor Hem had gehanteerd, laten sterven. Niet ziek zijnde ging hij vaak, nu hij in zijn emeritaat was, met de hak naar zijn tuin en naast zijn hak hebben ze hem verleden donderdagavond dood gevonden. Hem, die zich geen rust gunde, had God nu voor goed ter ruste gelegd,om z'n grote priesterziel naar zich toe te halen in het eeuwige leven van de Drieëenheid.

Wahlwiller Jacq. Mullenders Pastoor

Uit een krantenknipsel gekregen van Mevrouw Spierts. Ze had vroeger de drogist op Terwinselen

,


Deze bijdrage is van Hub Beckers die in de Hubertuslaan woonde van 1933 tot 1946

In de oorlogsjaren waren de misdienaars ook als een soort vereniging zeer actief.
De leiders waren Niek Werker van de Rukkerweg en Piet Engels uit de Hubertuslaan (de latere Staatssecretaris van Onderwijs).
Behalve het instuderen van de moeilijke Latijnse teksten die ik nog altijd van buiten ken, moesten ook de Drieherige Hoogmissen ingestudeerd worden, waarbij voor de misdienaars veel te doen viel.
De misdienaars die het hoogst in de hiërarchie stonden: Niek Douven en Leo(?) Ploum, mochten met het wierookvat zwaaien, de aanspanners mochten gedurende de hele mis met een kandelaar met brandende kaars opzij van het altaar zitten. Ook voor de hoogdagen moest flink worden geoefend. De jaarlijkse processie was steeds weer indrukwekkend. Ook begrafenisdiensten waren hoogst interessant omdat we dan niet naar school hoefden tot na het speelkwartier. In de paasweek werden na het Gloria op Witte Donderdag de ratels gebruikt i.p.v.de bellen. In die zelfde week mochten we met de ratels langs de deuren gaan om bij de parochianen paaseieren op te halen. Ook gingen we samen op stap. Op een platte wagen met een boerenpaard ervoor gingen we al zingend naar het Vijlenerbos Daar werd dan een spannende zoektocht gemaakt en werden de meegebrachte boterhammen, een weckglas met koude schotel en een fles priklimonade van Hamers-Beckers uit Simpelveld  verorberd.

 
Wat een tijd!!!


Hieronder een tweede verhaal van Hub Beckers

Misdienaar in Terwinselen van 1942 -1946
 
Mijn naam is Hub Beckers. Mijn ouders woonden samen met uiteindelijk 8 kinderen van 1932 -1946 in de Hubertuslaan 17 in Terwinselen. Mijn vader, Jo Beckers was Chef van het Kolenlaboratorium  van de Staatsmijn Wilhelmina.
In 1946 hebben we Terwinselen verlaten omdat mijn vader overgeplaatst werd naar het Centraal Proefstation van de Staatsmijnen in Hoensbroek op de terreinen van Staatsmijn Emma.
 
Ik ben in 1933 geboren en heb de kleuterschool bij respectievelijk zuster Gilda, zuster Theofilis en zuster Oresta doorlopen en de lagere school bij juffrouw Haenen,juffrouw van Montfort, meester Hoepermans, meester Smeelen, meester Toussaint en meester Bours het hoofd van de jongensschool.
 
Tijdens de eerste klas van de lagere school, 5 dagen na mijn eerste communie brak de 2
de wereldoorlog uit.
In de derde klas bij meester Hoepermans werd ik uitverkoren om misdienaar te worden. In die tijd was Hubert Spierts pastoor en de kapelaans waren Pfennings en Peeters.
De misdienaars kregen een gedegen opleiding van Piet Engels ( de latere Staatssecretaris van Onderwijs) uit de Hubertuslaan en Niek Werker uit de Rukkerweg.
De praktische en theoretische opleiding duurde enkele weken. Vooral de Latijnse teksten (die ik overigens nu nog vlekkeloos van buiten ken) zonder fout leren opzeggen viel niet mee.
Het allereerst een mis mogen dienen was een grote gebeurtenis. Je begon als ”linkse”misdienaar, die had nog niet zoveel verantwoording, in een stille mis door de week om 6.30 of 7.00 uur.
Om 7,45 uur was elke dag ook nog een mis, vaak een gestichte jaardienst met orgelmuziek en Gregoriaans, uitgevoerd door de koster Lejeune, die hard moest rennen om van de sacristie op tijd op het doksaal te zijn.
De Hoogmis op Zondag begon met het “Asperges me”, of in de Paastijd het ”Vidi Aquam”, waarbij je voor de  priester uit met de wijwaterspot tot achter in de kerk en weer terug moest lopen.
 
Ik herinner me nog heel goed die koude winterdagen, dat je om 6.00 uur je warme bed uit moest, wassen en aankleden in een steenkoud huis, zonder eten of drinken, te voet naar de kerk, alleen in het donker. Ook de kerk was steenkoud. Voor de mis moesten we van de koster de kaarsen aansteken op het altaar, nadat we onze togen en superplies hadden aangetrokken.
 
Tijdens de mis moest je goed oppassen dat er niks verkeerd ging: je gebeden op tijd en in de goede volgorde opzeggen, het kussen aan de voet van het altaar tijdig wegpakken en terugleggen, tussen epistel en evangelie het boek omdragen zonder te struikelen of, nog erger, te vallen, op de juiste tijdstippen te bellen, de ampullen met water en wijn aandragen bij de offerande, en daarna het doekje en het water bij de handwassing en later na de communie nog eens.
 
Onder de misdienaars bestond een strenge hiërarchie, De nieuwkomers hadden in ieder geval niets te vertellen. In het eerste jaar kwam je tijdens een plechtig lof of een plechtige hoogmis  niet verder dan als kandelaardrager gedurende bijna de hele dienst opzij van het altaar (twee tegenover twee) te zitten, doodstil en met een plechtig gezicht. De hoogste in de pikorde mocht altijd met het wierookvat zwaaien. In mijn tijd waren dat Niek Ploum en een zekere Douven (de rooie).
Geweldig imposant waren de Drie Herenmissen met wel 10 a 12 misdienaars, Daar werd dagenlang op geoefend o.l.v. de eerder genoemde Piet Engels en Niek Werker. Zij zorgden ook voor de taakverdeling, zeg maar opstelling.
 
Al het koperwerk, wierookvaten, bellen, scheepjes, kandelaars en de wijwateremmer, kregen we mee naar huis om te koperpoetsen. Bij de zusters werden de superplies gewassen en gesteven, plooitje voor plooitje. De rode togen werden uit de mottenballen gehaald en aangepast.
 
Buiten de normale groep misdienaars, werden ook de misdienaars van de kapel van het zusterklooster soms ingeschakeld, Harry Mulders + en Loek Engels (broer van), beiden uit de Hubertuslaan. Zij dienden normaal alleen bij de zusters waar pastoor Keybets in emeritaat de dagelijkse mis las.
 
Ook de processie op kermiszondag  was voor ons  een imposante gebeurtenis, tot dat de bezetters deze verboden.
 
Ook herinner ik me de eerste mis van Theo Bours zoon van ons hoofd van de school. Wat een geweldige gebeurtenis voor onze parochie.
Zo ook de dood en begrafenis van emeritus pastoor Keybets, eerder vernoemd,
Deze Keybets was een neef van pastoor Spierts en familie van de Keybetsen van de Winselerhof.
 
Interessant waren voor ons ook de begrafenismissen door de week. Dan hoefden we pas na de dienst naar school. Wat een privilege!
 
De Kerstviering was ook steeds bijzonder. Eerst de plechtige Nachtmis, direct gevolgd door nog twee stille missen, waarin door her volk kerstliederen werden gezongen. Dit begon om 4 uur in de morgen en duurde minstens 2 uur. Tegen zessen kwam je dan eindelijk thuis, hongerig, dorstig en stijf van de kou, Lekker in de warmte en gezelligheid van het huisgezin in kerstsfeer.
 
In het voorjaar had je de Kruisdagen, waarbij gedurende drie ochtenden al biddend en zingend door de velden werd getrokken van het nog tamelijk landelijk Terwinselen.
 
In de mei- en oktobermaand was elke avond lof, (evenals elke Zondag-namiddag).
Die sfeer in de kerk tijdens het lof voel ik nu nog.
 
Ook  de paasweek was enorm druk.  Vanaf witte Donderdag t/m Paasmaandag waren we dagelijks aan de bak, 5 dagen aan een stuk. Op Witte Donderdag, na het plechtige Gloria met klokgelui en continue bellen, werden i.p.v. de bellen de ratels gebruikt, elk jaar weer een lugubere ervaring.
Vooral de zaterdag moesten we heel vroeg uit de veren, om 5 uur begon  de wijding van het licht, het vuur en het doopwater.
In de paasweek gingen de misdienaars naar oud gebruik met de ratels langs alle huizen van de parochie om eieren of geld op te halen
De eieren gingen naar de armen, het geld mochten we houden om onze jaarlijkse uitstap te financieren. (zie foto)
 
Bij een boer in de omgeving werd dan een knol met platte wagen gehuurd en daarmee trokken we  al zingend naar b.v. het Vijlenerbos om daar te wandelen, spelletjes te doen en te picknicken.
 
Al deze ervaringen en anekdotes  moeten geprojecteerd worden op de oorlogsjaren waarin we leefden, met vele nachten vol angst, biddend, in de kelder, koud en vochtig, slaperig en terugverlangend naar het warme bed. Het steeds groter wordend gevaar, de fanatieke druk van de bezetter op de bevolking, gepaard gaande met een steeds lagere levensstandaard, door gebrek aan kleding, schoeisel en voeding. Gelukkig was het einde van de oorlog in zicht.
 
Op Zondag 21 september 1944 diende ik bij pastoor Spierts de hoogmis om 10 uur. Nog voor de mis was gedaan, kwam er iemand de kerk binnen gestormd, al roepend:”We zijn bevrijd, de Amerikanen zijn er” Ik weet niet meer hoe die mis is geëindigd, wel weet ik dat ik enkele minuten later met toog en al voor het huis van dokter Michels stond, op het muurtje, naast de vlaggenmast, waar de rood-wit-blauwe vlag al wapperde, ter verwelkoming van de naderende  Amerikanen. Plotseling werd er geschreeuwd: “de Duitsers komen terug”. Inderdaad, vanuit Onderspekholz hoorde ik ze schieten. Als een razende heb ik toen de vlag van dokter Michels gestreken, onder mijn toog gestopt en achter het muurtje dekking gezocht tegen enkele in het wild schietende Duitse pantserwagens, die door de Schaesbergerweg via de Tunnelweg richting Strijthagen reden.
 
Ik ben van mijn leven nog nooit zo bang geweest, biddend dat me niets zou overkomen. In de Tunnelweg zijn toen wel slachtoffers gevallen. Ik meen dat toen zelfs een jongen Schlicher is doodgeschoten, nota bene op de voor ons allerlaatste dag van de oorlog.
 
Direct na de oorlog werd de hele jongens- en meisjesschool door de Amerikanen omgebouwd tot een groot militair hospitaal. De velden van RKTSV en de weilanden er om heen, die weer aan onze tuin grensden, werden een groot tentenkamp voor de militairen en parkeerplaats voor hun voertuigen. Twee trimesters zijn we niet naar school geweest. In plaats van gewone misdienaar in de parochiekerk werd ik misdienaar van de legeraalmoezenier van het ziekenhuis.
 
Al bij al een prachtige tijd voor een vrijbuiter als ik. Nauwelijks elf jaar, geen school, de hele dag buiten tussen de militairen, vooral in hun keuken, bietsend en kattenkwaad uithalend, dingen lerend waarvoor we eigenlijk nog niet rijp waren, maar spannend was het wel. Een jongensparadijs.
 
Maar aan alles komt een einde. Met Pasen 1945 gingen we voor nog een trimester naar school en was mijn Lagere Schooltijd gedaan.
Daarna vetrok ik naar Rolduc, in mijn ogen ver van huis en haard, waar ik nooit meer zou terugkeren omdat mijn vader werd overgeplaatst naar Staatsmijn Emma in Treebeek.
Ik kreeg een mail van Guido Delahije, een neef van me, dat dit verhaal niet klopte. Hij begreep het niet. Het verhaal is geschreven door Pastoor Spiertz. Wisten wij veel op de lagere school als hij er was en wij naar zijn verhalen luisterde. Het verhaal zegt iets over de Pastoor van toen, waar hij zich mee bezig hield, of het nu klopt of niet dat is niet terzake doende. Er zijn ook mensen die beweren dat Karel de Grote nooit in Nijmegen is geweest. Klopt dat dan wel?


JULIUS CAESAR LEED ZIJN GROOTSTE NEDERLAAG, VOOR 2000 JAAR IN ZUID-LIMBURG.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


In zijn voortreffelijke atlas van de westerse beschaving laat Dr. F. van der Meer Westeuropa beginnen met de jaren 28-51 vóór onze tijdrekening. Gedurende deze zeven jaren bracht de Romeinse veldheer Julius Caesar met een achttal gedrilde Romeinse legioenen en verdere hulptroepen het gebied tussen de Pyreneën en de Rijn gelegen, onder de Romeinse heerschappij. Met andere woorden ontnam Caesar ten koste van duizende mensenlevens, de vrijheid aan de Aquitaniërs in het zuiden, de Galliërs in het midden en de Belgen in het noorden, zoals Caesar ze onderscheidt. Het waren vrij beschaafde volkeren, die in het noorden uitgebreide landbouw en veeteelt beoefenden. Bij het begin van zijn actie tegen de Belgen schatte hij de gezamenlijk strijdkrachten op 296000. De Eburonen kwamen niet over de 10000 weerbare mannen. De Nerviërs boden de hardnekkigste tegenstand en leden ook de zwaarste verliezen. Deze en vele andere bijzonderheden over land en volk zouden ons onbekend zijn, had Caesar zelf niet dit alles neergeschreven in zijn Commentarii de Bello Gallico, d.i. zijn gedenkschriften over de Gallische oorlog. Deze liet Caesar verschijnen in hetzelfde jaar, waarin het veroverde gebied als provincie GALLIA bij het Romeinse rijk werd gevoegd, n.l. in 51 vóór Christus.
Wie Caesar was, zegt ons kort en bondig de uitgave van Oppen-Versmeeten, waar het heet “Julius Caesar scherpzinnig staatsman, beroemd veldheer, voortreffelijk geschiedschrijver en groot geleerde, is een der grootste genieën, waarvan de geschiedenis melding maakt. Zijn reusachtige geest omvatte elk gebied van wetenschap en alles wat hij ondernam, droeg de stempel van genialiteit”.
Wat Julius Caesar bewogen heeft zijn keurige, voor ons kostbare, gedenkschriften te doen verschijnen? In Rome groeide het aantal tegenstanders, die hem beschuldigden van willekeurig optreden, enz. Vooral moest hij het Romeinse volk verklaren, hoe het mogelijk was geweest, dat in het vierde jaar van zijn krijgstocht in een klein en onbeduidend land, op één enkele dag anderhalf legioen, algemeen geschat op 7000 man, verloren ging. Eén legioen, geworven bij de Po, was pas onlangs uit Italië aangekomen. Men kan de ontsteltenis begrijpen, toen in Rome de tijding binnen kwam, dat niemand van die mannen weer huiswaarts zou keren.
Caesar wist heel goed, dat elk Romein graag antwoord had op de vraag: hoe is dit kunnen gebeuren? Vandaar dat hij deze gebeurtenis zeer uitvoerig en waarheidsgetrouw heeft verhaald. Hij laat duidelijk uitkomen dat de schuld niet lag bij de soldaten. Die hadden zich dapper gedragen. De beide bevelhebbers Sabinus en Cotta hebben te goedertrouw gehandeld.

Cotta toonde zich als echte Romein met scherp inzicht en kloekmoedig in het gevaar. Sabinus was kortzichtig en verloor in het beslissende ogenblik gauw het evenwicht. De strijd begon na een slapeloze nacht, in een allerongunstigst terrein, geheel onverhoeds, terwijl een vriendschap veinzende koning met een medekoning alle voorzorgen genomen hadden, om het Romeinse leger te verpletteren, wat na een achturige strijd inderdaad geschiedde.
Ziehier in het kort het verhaal van Caesar zelf. In de herfst van 54 zond Caesar zijn legioenen in winterkwartier, niet dicht bij elkaar zoals anders, maar verspreid. Wegens de droogte was de oogst gedeeltelijk mislukt en kwam bij concentratie de voedselvoorziening in gevaar. In het land van de Eburonen moet de landbouw van betekenis zijn geweest, want Caesar liet er op één plaats 15 cohorten, d.i. anderhalf legioen soldaten, onderbrengen. Ambiorix had het leger bij de grens afgehaald en had verklaard, dat het gewenste graan al naar het winterkwartier was gebracht, dat in hun hoofd – ATUATUCA – zou worden ondergebracht. De Romeinen zagen in deze tegemoetkoming een geste van dankbaarheid jegens Caesar, die de Eburonen van de belasting der naburige Atutukers had bevrijd en die de beide gijzelaars – zoon en neef van Ambiorix – naar huis had gestuurd. Veertien dagen later overviel Ambiorix echter het kamp. Deze aanval mislukte evenwel, dank zij vooral de Spaanse ruiterij. Hierop verzon Ambiorix onmiddellijk een list, die wel lukte. Binnen drie dagen zou een groot leger van Germanen, de gevreesde Sugambren, die thans over de Rijn trokken, hier zijn. Hij ried de beide veldheren Sabinus en Cotta aan, zich naar het kwartier van Cicero – bij de Nerviërs – te begeven. Eerst na middernacht werd besloten na lang beraad in de vroege morgen te vertrekken. Na drie kwartier gemarcheerd te hebben door een open veld daalde het leger door een ravijnweg af naar een lang keteldat. Toen na de manschappen, ruiterij en bagage in het dal waren, viel een grote groep Eburonen, die zich in een verborgen grubbe had opgesteld, onverhoeds van achter aan en drong de Romeinen naar voren. Aan de andere zijde van het dal voerde een gelijke groep op dezelfde wijze een tegenaanval uit. Deze verhinderde de Romeinse soldaten naar boven te klimmen en de route te vervolgen naar de Maas. Aan de rechterzijde liep langs de vallei van twee en een halve kilometer, een steile bergheuvel met bomen en struikgewas begroeid, terwijl aan de zuid-oostzijde een bos meer geleidelijk dertig meter omhoog ging. Door dit bos waren verschillende grachten of grubben gegraven, waardoor de Eburonen ongezien in de vallei afdaalden. Dicht bij het einde waren brede ruimten geschapen, waar zich enkele honderd man konden opstellen voor een directe uitval.
Met de kennis van het terrein is het gemakkelijk de strijd te volgen zoals Caesar hem beschrijft. Hij begon tegen zeven uur in de morgen en duurde tot drie uur in de namiddag. Duizende Romeinen waren reeds gevallen, toen een tweetal met name vermelde Centurionen, T. Balventius en Q. Lucianius, de dood vonden en Cotta, die alle cohorten tot de strijd aanvuurde, door een slingersteen in het gelaat werd getroffen. Sabinus wist nu geen raad meer en trachtte nog voor zich en zijn soldaten genade te vinden bij Ambiorix. Met zijn stafcenturionen werd hij evenwel neergeveld. Cotta, die geweigerd had met een gewapend vijand te onderhandelen, viel in de strijd met de nog overgebleven manschappen. Een kleine groep wist al vechtende door te breken en bereikte nog het kamp. Daar ze vreesden in handen te vallen van de vijand, maakten ze ’s nachts onderling een einde aan hun leven.


Nadat de overwinning bevochten was, talmde Ambiorix geen ogenblik en reed met zijn ruiterij naar de Atuatukers en de volgende dag naar de Nerviërs, om hen over te halen thans het leger van Cicero te vernietigen. Het geluk heeft Caesar gediend, dat hij nog niet naar Rome vertrokken was, maar nog in Amiëns verbleef, anders zou hij wel niet als stichter van Westeuropa gelden. Dan was Ambiorix de grote vrijheidsheld geworden van het westen. Wat is hij nu ? Een vergetene, een onbekende bij zijn eigen volk. Terecht schreef de geschiedschrijver Nuijens: “Het is een fout van de meeste Noord-Nederlandse geschiedschrijvers, dat zij van Ambiorix weinig gewagen, terwijl Claudius Civilius zo zeer hun aandacht getrokken heeft. Ambiorix is de eerste geweest, die aan de spits van een Nederlands volk op Nederlandse grond voor de vrijheid van zijn vaderland als een held gestreden heeft”.
Wij delen zijn geloof niet waar hij verklaart: “Zo werd dan een dapper, manhaftig volk, dat zijn onhafhankelijkheid had willen verdedigen, van het aardrijk uitgeroeid”.
Als men Caesar goed leest, komt men tot een andere conclusie. Caesar zelf geeft ons in het zesde boek, hoofdstuk 29 tot 43 duidelijk te verstaan, dat hij niet veel Eburonen te pakken heeft gekregen. Hij noemt geen getallen van gevangen genomen “barbaren” maar somt wel op hoeveel mogelijkheden zij hadden om te ontsnappen. Grachten, grubben, groeven, holle wegen, landgraven, dit alles weeldrig begroeid, om van bossen, broeken en moerassen maar niet te spreken, maakten het onmogelijk aan de koenste vijanden, dit volk te vernietigen, dat op de bewuste oktoberdag getoond had, wat strijden is. Ondanks alle mogelijke inspanning is Caesar er niet eens in geslaagd, Ambiorix levend of dood in handen te krijgen.

Waar woonden de Eburonen ? Caesar zegt tussen Maas en Rijn. Dit is zeer vaag. Als het juist is wat Caesar aangeeft, dat het castellum Atuatuca in het midden van het gebied der Eburonen lag, komen we tot een gebied, dat in overeenstemming is met het bevolkingsgetal. Dan hebben de Eburonen het gebied bezet tussen de Maas, de Worm en de Vesdre, d.i. ongeveer het latere hertogdom Limburg. Voor dit gebied zijn kenmerkend de aangelegde holle wegen, die kilometers lengte als beveiliging vormen. De bevolking leefde verspreid op gehuchten, waar meestal door afgravingen, nivellering en beplanting met hagen een “aterwaat” of achterwacht ontstond. Het hoofdgehucht, waarop een net van grubben of holle wegen uitmondde, was het door Caesar als legerplaats ingerichte castellum Atuatuca.
Misschien heeft Caesar de volksnaam Eburonen overgenomen van de Atuatukers, wier hoofdstad “oppidum Atuatuca” was, het huidige Luik, die toen nog een plat dialect spraken en die hun buren over de Maas als “Noabure” bestempelden, zoals in een Limburgs dorp de bewoners van een paar gehuchten, die aan gene zijde van het bos wonen, als “Genziër” aangeduid worden.

De meeste Eburonen leefden van de landbouw en veeteelt. Ze vervaardigen hun stenen werktuigen zelf in de werkplaatsen of ateliers, die op 4 k.m. van hun hoofdgehucht en op 2 ½ k.m. van het slagveld verwijderd waren. Daar werden ook duizende werpstenen gehamerd, waarmee duizende Romeinen gedood werden.
Een van de beste kenners van het stenen tijdperk, J. Hamal-Nandrin, die gedurende vijftig jaar deze ateliers onderzoekt, laat deze industrie voor 7000 jaren beginnen.
Caesar laat hen staan onder de leiding van liefst twee koningen: Ambiorix en Catuvoleus. Dit gebeurt natuurlijk om indruk te maken op de Romeinen. In werkelijkheid was hij een boer, die zijn hoeve bezat dicht bij een bos, zoals Caesar ze zag. Het is vermoedelijk niet ver van het hoofdgehucht en van het slagveld af, waar de nog bestaande hinderlagen getuigen van zijn genialiteit. Caesar onthoudt hem de lof niet van goed aanvoerder, die tucht had onder zijn mannen, die terdege geoefend waren. Nooit werd een vijandelijk leger in een val gelokt, zo gevaarlijk als Ambiorix bereidde voor de legioenen van Caesar.
En nu de grote vraag: waar heeft het castellum Atuataca gelegen ? Waar werd de vernietigingsslag geleverd ?
In België, Frankrijk en Nederland houdt men in het algemeen Tongeren als het castellum Antuatuca van de Eburonen, terwijl men Huy of Namen beschouwt als de oppidum Atuatuca van de Atuatukers. In Duitsland voelt men er meer voor om Nideggen te bestempelen als het Atuatuca van de Eburonen en Tongeren als dat van de Atuatukers. In onze studietijd had onze leraar dezelfde opvatting en liet ons vertalen, hoe Ambiorix na de behaalde overwinning met zijn ruiterij onmiddellijk zich naar de naburige Atuatukers begaf, zonder een nacht en een dag te rusten van uit Nideggen naar Tongeren.
In de Heimatkalender van Kreis Jülich 1952 brengt professor R. Müller van de universiteit van Keulen een juiste verandering, door Luik in de plaats te stellen van Tongeren. Hij handhaaft Nideggen als het castellum Atuatuca en verklaart geschiedkundig Nideggen als eerste stad van Duitsland.
R. Tourneur in België verklaart in 1944 in zijn “Les Belges avant Caesar” nog, dat hem de ligging van het castellum Atuatuca onbekend is, hoewel een hele bibliotheek over dit probleem geschreven is.

Er is zelfs een boekje verschenen, waarin niet minder dan 27 plaatsen beschreven worden, waar het castellum gelegen zou hebben en in wiens nabijheid de grote slag geleverd werd.
Het wordt zoetjes aan tijd, na twee duizend jaar, voor goed een einde te maken aan die onzekerheid en Ambiorix bij zijn nageslacht in ere en dankbaarheid te herstellen als de grote en geniale strijder voor de vrijheid van zijn volk.
Toen men voor honderd jaar goed op weg was, om het raadsel op te lossen en iemand de goede oplossing gegeven had, heeft men het verder doodgezwegen. De schrijver van de uitgebreide Histoire du Limbourg, ex-kanunnik van Rolduc, M. Ernst, heeft veel aandacht geschonken aan dit vraagstuk in 1837. Hij laat de toen reeds in aanmerking komende plaatsen, zoals Aken, Julich, Rolduc, Valkenburg, Maastricht, Waroux de revue passeren en wijst ze alle af, tegelijk met Tongeren. Hij zoekt de plaats meer naar het oosten.

De geleerde Akense bibliothecaris Christiaan Quix in 1773 in Hoensbroek geboren zoekt in 1840 in zijn “Geschichte der Stadt Aachen” het Atuatuca der Eburonen in de opgraving van Keer.
Aan de Belgische douanier L. Caumartin, die enige jaren in een dorp niet ver van Visé heeft gewoond, komt de eer toe, het eerst van alle vorsers, het slagveld waar de legioenen van Caesar vernietigd werden, in alle finesses beschreven te hebben. We kregen hiervan kennis in het begin van dit jaar bij het lezen van een brochure van Cazimir Ubachs, gedrukt in 1887: “les Ateliers ou Station préhistoriques de St. Gertrude et Rijckholt”, die ons ter hand gesteld werd. Daarin werd verwezen naar het boekje van Caumartin: “Entre Liège et Mastricht, promenades dans les environs de Visé, Liège 1862”, dat we eind Juli van de Stadsbibliotheek van Maastricht ter inzage mochten ontvangen.

Ubachs deelt duidelijk de mening van Caumartin en haalt ook andere schrijvers aan, die het met Caumartin eens zijn o.a. Professor Blommaert in zijn aloude Geschiedenis der Belgiën; de Beierse generaal von Göler; de bataljonschef Sarette in “Quelques pages des Commentaires de Caesar, Paris 1863”. Deze toont eveneens aan met militaire bewijsstukken in de hand, dat HONTHEM het ATUATUCA is van Sabinus en Cotta.
In de zomerse paasweek op 17 april maakten we een fietstocht naar Honthem en keerden huiswaarts met de volle overtuiging: hier is het winterkwartier geweest van de vijftien cohorten van Caesar.

Een autotocht op Paasmaandag door de vallei van St. Geertruid had niet veel bevrediging geschonken. Hoe zou hier het slagveld kunnen zijn geweest ? Trouwens de afstand klopte niet met maten door Caesar aangegeven. Na bestudering van de kaart van de topografische dienst en Caesar herlezen te hebben, namen we als uitgangspunt hetgeen Caumartin aangeeft als: “Verder op ligt nog een gehucht Herkenraad genaamd”.

Op een late zondagnamiddag bracht ons enkele weken later een auto naar Honthem, waar de oude mannen herhaalden, wat honderd jaar geleden ook gezegd werd: hier moet vroeger een stad geweest zijn. We noteerden enkele straatnamen: Onderstraat, Bovestraat, Steeg, Lage Steeg, Hoëgesteeg, Niërsteeg, Kattestroat, Heerstraat. Verder de Kamp, Heibuukel en onder de Bów. Van hieruit volgden we de weg, die het leger van Sabinus en Cotta gevolgd was op de fatale oktobermorgen, langs Bruesterbos naar Herckenrade. Bij de holle weg gekomen, die naar de vallei voert, vroegen we aan een paar mannen, of deze weg te berijden was. Op het bevestigend antwoord vroegen we de naam van de weg: heerkoulenweg. Hij ging in de richting Libeek, hetgeen feitelijk Bloedbeek moest zijn. Nadat we ruim dertig meter gedaald waren zagen we het begin van de lange vallei, waarin het leger zijn ondergang vond. Deze keer waren we totaal voldaan. Al wisten we toen nog niet, dat hier van links de Geelkesgrubbe en de Heerstraat uitmondde, waar ettelijke honderd Eburonen verdekt opgesteld waren, die de terugweg afsneden voor de Romeinen, die het dal waren binnengetrokken. Eerst een wandeling door het hele dal met een kaart in de hand laat de gebeurtenis herleven. Hierbij is Caumartin een waardevolle gids.

In het voorwoord van een herdruk wijst hij erop, hoe zijn “Wandelingen in de omstreken van Visé” weergeven, wat hij op herhaalde lange, Zondagse wandelingen, gezien en overdacht heeft, met benutting van de kennis uit geschriften opgedaan. Hij heeft de nieuwe uitgave afgesloten met ondankbaar werk, dat lange en gewetensvolle onderzoekingen op dit terrein van hem gevergd heeft. Daaarom zullen de gebeurtenissen in de vallei van St. Geertruid niet de minst interessante van het boekje zijn
Van groot belang hierbij is aanstonds, dat men in dit keteldal geen river of beekje ontmoet, zoals dit bij al de andere mededingers naar de historische plaats het geval is. Caesar heeft met geen enkel woord melding gemaakt van een beek of rivier. Dit zou hij zeker gedaan hebben als zij er was geweest.
Wat de veldslag zelf betreft, deze heeft bij de bevolking ter plaatse een blijvende overlevering bewaard, zoals nergens anders gebeurd is. Als we voorop zetten, dat de Eburonen niet zijn uitgeroeid, maar ter plaatse gebleven zijn, maar evenals de Atutukers en andere stammen, die om hun tegenstand bij de Romeinen in een slecht blaadje stonden en een andere naam b.v. Tungri hebben aangenomen, dan hebben ze ook vermeden de naam Romein te gebruiken bij de plaatsen, die voor de Romeinen een onaangename klank hadden. Is het te verwonderen, dat ze telkens Noren hebben gezegd, waar ze Romeinen bedoelden.
Ziehier enkele plaatsnamen: Midden in het strijdgebied ligt Dommelgraaf, Bloedgraaf, Kummekesgrub, Hobesgrub, Genoëbes, Gebrande Grebbe, Rombosch, Rondiele, Hörke, Dommelsberg, Hakkeknoep, om met Witgrub en Kieskamp te eindegen.

Bleef een en ander onbekend in Limburg ? Geenszins. In de eerste jaargang van de Publications de la Société d’Archéologic dans le duché de Limbourg in 1864 verschenen, wordt in twee artikelen de kwestie van Atuatuca en de veldslag behandeld. Het ene is van de hand van L. Caumartin en heet: Souvenirs de Promenades à Gronsveld. Daarin pleit hij nadrukkelijk voor Honthem als het Atuatuca van Sabinus en Cotta.

Het andere is van de secretaris van het Genootschap, Jos Russel, die handelt over Atuatuca en Coriovallum. Het is in hoofdzaak een weergave van de beschouwingen door Caumartin in zijn meergenoemd boekje gegeven. Hij is het in alles blijkbaar eens en deelt diens mening aangaande Atuatuca en de veldslag in de vallei van St. Geertruid. In plaats van nu te concluderen, er behoeft niet verder meer gezocht, we kennen nu met zekerheid die plaatsen, besluit hij aldus: “Men begrijpt gemakkelijk, dat deze kwestie die al zovele geleerde schrijvers heeft bezig gehouden, helemaal nog niet is opgelost, maar dat tal van redenen er voor pleiten, Atuatuca in onze nabijheid te zullen vinden”.
Ongelukkigerwijs heeft Russel de tweede uitgave blijkbaar niet gekend, want dan zou hij het citaat van Caumartin niet meer hebben gegeven, dat thans misschien andere van verder onderzoek heeft afgehouden. Het luidt: “Ik zou derhalve niet ver af zijn te geloven, dat de werken in de vallei van St. Geertruid inderdaad de hinderlagen zijn van de Eburonen, en dat deze vallei aldus is de diepe bergpas, waardoor toen zoals thans de route liep”.

De tweede uitgave eindigt met deze dichterlijke ontboezeming: “Hoe vaak was deze vallei het doel van mijn wandelingen. Al wandelend schetste ik mij dit verschrikkelijke toneel en bloedbad. Soms verraste ik mijzelf, terwijl ik luisterde en mijn blik richtte naar het diepe bos, verwachtende een Eburoons strijder te voorschijn zien komen. Ik erken hardop gedacht te hebben: “Kom op schim van Ambiorix En gij dappere Cotta, waar zijt gij gevallen ?” Maar geen antwoord kwam op mijn stem. De avondwind streelde zacht de boomtoppen en als eenzame wandelaar joeg ik haas of merel op in deze eenzaamheid. “En gij, Caesar, had ge in Rome vertoeft en niet in Amiëns, alle kwartieren van Uw legaten zouden achtereenvolgens vernietigd zijn geworden en er nauwelijks een man overgebleven zijn om U in Italië de tijding te brengen van een onnoemelijk onheil “.
Andere hebben die ontboezemingen wel gelezen en de schouders opgehaald. De wetenschap is van geen dichters gediend en vraagt nuchtere feiten. De mannen der wetenschap in Limburg gaven een vernietigend antwoord en zwegen de zaak dood. Dit jaar zal het 88ste deel van de Publications verschijnen en telt de Maasgouw haar 71ste jaargang. In 88 jaar is naar ons weten in het land, waar de grote nederlaag van de veroveraar plaats vond, nauwelijks iets over Ambiorix en Caesar gepubliceerd.
Waarom heeft nooit iemand de vraag gesteld: waar liggen de duizende Romeinse soldaten begraven ? Deze vraag hield ons van meet af aan bezig.

Zoals de Amerikanen in de onmiddellijke nabeiheid van het Atuatuca van de Eburonen hun doden begroeven, hebben ook de Romeinen er werk van gemaakt, hun gesneuvelde kameraden te begraven. Enkele boven vermelde namen doen aan graven en tomben denken. Ook de Eburonen, die in de strijd vielen, vroegen een graf. Hebben deze misschien hun graf gevonden op de zeven heuvelen ? En rusten de Romeinen aan de Westzijde gevallen, daar ook in de buurt ? Zouden Cotta en Sabinus niet rusten in de tombe, welke zich in de Hakkenknoep bevindt ? Rusten andere legeroversten in de tomben, die gedeeltelijk geslecht, in de vallei zelf liggen ? Een groot deel van de legioenen zal wel aan de Oostzijde zijn gevallen. Waar vinden we deze. Een daagse fietstocht bracht ons uitkomst. Bij een oudere bewoner in Libeek informeerden we of in de buurt niet een opvallende heuvel te vinden was. En jawel, niet ver af in een grubbe was zoiets te zien. Hij zond een zoon mee als gids. Na de grubbe een halve kilometer gevolgd te zijn, stonden we plotseling voor een met struikgewas begroeide heuvel. Links en rechts was hier de grubbe verbreed. Het was duidelijk, hier was duidelijk de gezochte grafheuvel. Hij heeft een lengte van 100 meter en wel een 3000 kubiek meter inhoud. Op 17 juni werd met de hulp van een paar deskundigen een proefsleuf gemaakt van 60 cm. breedte. Eerst op 1.30 m. diepte vonden we in de leem de afdruk van hoofd en borst van een Romein, liggend op een kiezelbed en een makker naast zich. Als legitimatiebewijs hadden ze een paar scherfjes met randje van een drinkbeker meegekregen.

Een boer, die ons aan het werk had gezien, vroeg later of we de legerkunstschat zochten, die hier volgens de volksmond zou zijn begraven.
Op 20 juli ontdekten we een tweede grafheuvel. Die meer dan de dubbele afmeting had gehad, maar voor de helft is geslecht.
Hiermee is elke twijfel aangaande de plaats van het slagveld weggenomen. We weten met zekerheid, dat de vallei tussen Herkenrade, Moorslag en Libeek de getuige is geweest van de felste vernietigingsslag van de oudheid in Westeuropa.
Aan het Genootschap is thans het initiatief overgelaten om verder onderzoek te stimuleren op een uitgebreid terrein, dat nog heel braak ligt en goede resultaten belooft. Een afzonderlijke provinciale dienst zou geen weelde zijn.

Het gehucht Honthem is het lang gezochte ATUATUCA of ATERWAAT van de Eburonen, dat Caesar liet vergroten tot Romeinse legerplaats in 54. Het zou dat jaar slechts twee weken dienst doen. In de lente van het volgend jaar kwam Caesar zelf met een drietal legioenen terug om de verfoeide barbaren uit te roeien. Hij trof zijn soldaten in zulk een angst in dit ongeluksoord, locus nafastus, dat hij besloot het onmiddellijk te verwoesten. Hoe gunstig het ook gelegerd was, hier zou geen Romeins soldaat meer geaard zijn. De volkstraditie aangaande een stad, die hier zou geweest zijn, is overgenomen van geleerden die naar een stad zochten, omdat ze Caesar niet of slecht gelezen hadden.

In Ambiorix heeft de geniale Caesar zijn man gevonden, die hem stond. Deze rijk begaafde man vol idealen en dadendrang wist niet slechts zijn land vruchtbaar te maken, maar wilde ook zijn gaven in dienst stellen van zijn volk, wanneer zijn vrijheid bedreigd werd. Hij had zijn plan klaar en voorbereid ook, toen hij de vrijheid wilde veroveren. Na de glansrijke overwinning op een sterk en geoefend leger, na een slapeloze nacht, gaat hij zonder een minuut noch seconde te dralen op weg om elders zijn slag te slaan. Mislukt dit dan verliest hij de moed niet en blijft de leider van zijn volk. Overvalt Caesar zelf hem dan ontglipt hij hem telkens. Na wekenlange achtervolging met al zijn legioenen moet Caesar erkennen, dat het vruchteloos is geweest.

De geest van Ambiorix sloeg over op zijn volk. Ook zij waren onvindbaar of niet te genaken. Als Caesar tenslotte zegt dat de Eburonen uitgeroeid zijn, gelooft hij het zelf niet. De Eburonen zijn niet uitgestorven, ze leven nog voort In Zuid-Limburg. Nadat de bezetter het land verlaten had, hebben ze hun zelfstandigheid weer weten te herwinnen en te bewaren tot aan de opheffing van het hertogdom Limburg, dat ongeveer het oude gebied der Eburonen dekte.
Nadat de Eburonen door Servatius het Christendom leerden kennen, hebben ze hun daden daarop ingesteld en een cultuur opgebouwd, enig in de wereld. Hoe vaak is Zuid-Limburg het toneel van strijd geweest; hoeveel ketters hebben er hun kans beproefd; de Eburonenaard verloochende zich niet. Nooit is het gevaar voor verlies van oude aard zo groot geweestr als thans, nu een geest van materialisme vaardig wordt vooral bij de jeugd. Mogen de vele kunstenaars, met Eburonen bloed of niet, Ambiorix deze grote vrijheidsheld, een levensideaal voor de bedreigde jeugd laten herleven, om vrij te bewaren het ware en goede, dat ze van de vaders erfden.


H. S.

H.S. staat voor Hubert Spierts.

Geboren op 13 augustus 1882 in Mamelis.
Priester gewijd in 1908.
Pastoor in Terwinselen van 1918 tot 1958.
Overleden op 10 augustus 1961 in St. Geertruid.
Verwoed amateur-archeoloog en kunstkenner.

Bewerkt door: Pierre Delnoij. Docent lagerschool Terwinselen en huishoudschool Terwinselen.

Stacks Image 2173

Webdesign Viviƫnne Crutzen